Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5848, 21/01425
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5848, 21/01425
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 juli 2022
- Datum publicatie
- 15 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:5848
- Zaaknummer
- 21/01425
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Ontvankelijkheid beroep.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/01425
uitspraakdatum: 5 juli 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 juli 2021, nummer LEE 20/261, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente De Wolden (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 10 te [woonplaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018 voor het jaar 2019 vastgesteld op € 494.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag in de onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) vastgesteld ter zake van het gebruik van de onroerende zaak, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 390.000.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.
Belanghebbende heeft voor de zitting een nader stuk ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2022. Daarbij is verschenen en gehoord A. Oosters als de gemachtigde van belanghebbende. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft per e-mailbericht aan het Hof bericht van verhindering gegeven. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is huurder en gebruiker van de onroerende zaak.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2019 ten name van belanghebbende de onder 1.1 genoemde beschikking en aanslag OZB genomen respectievelijk opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 november 2019 het daartegen gerichte bezwaarschrift van 11 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang. Redengevend hiervoor heeft de heffingsambtenaar geacht dat belanghebbende geen belang heeft bij een lagere WOZ-waarde, omdat geen sprake is van een sociale huurwoning.
Belanghebbende heeft met dagtekening 16 januari 2020, per fax ontvangen door de Rechtbank op 20 januari 2020 en per gewone post op 23 januari 2020, een beroepschrift ingediend tegen de onder 2.3 genoemde uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
3 Geschil
In geschil is of de Rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar, en tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar omdat sprake is van voldoende procesbelang.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.