Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6290, 21/00829 t/m 21/00831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6290, 21/00829 t/m 21/00831

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 juli 2022
Datum publicatie
29 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:6290
Formele relaties
Zaaknummer
21/00829 t/m 21/00831

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Ontvankelijkheid beroep. Scholingsuitgaven.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 21/00829 tot en met 21/00831

uitspraakdatum: 19 juli 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 10 mei 2021, nummer LEE 20/942, en van 21 mei 2021, nummers 20/943 en 20/944, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2013, 2016 en 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend. Het betreft de volgende aanslagen en registratienummers:

Belastingaanslag

Dagtekening belastingaanslag

Rechtbanknummer

Hofnummer

Aanslag 2013

7 december 2016

LEE 20/942

21/00829

Aanslag 2016

17 augustus 2018

LEE 20/943

21/00830

Aanslag 2017

24 september 2019

LEE 20/944

21/00831

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 19 november 2019 (inzake de aanslag voor het jaar 2013) en 19 december 2019 (inzake de aanslag voor het jaar 2016) de bezwaren tegen voormelde aanslagen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en de door hem als zodanig aangemerkte verzoeken om ambtshalve vermindering van deze aanslagen in dezelfde geschriften afgewezen. Het bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 2017 heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2019 ongegrond verklaard.

1.3.

De Inspecteur heeft van belanghebbende op 21 januari 2020 een brief, met dagtekening 20 januari 2020, ontvangen, die door hem is aangemerkt als beroepschrift en op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is doorgezonden aan (uiteindelijk) de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft met instemming van partijen het beroepschrift eveneens aangemerkt als (rechtstreeks) beroep, naar het Hof begrijpt met toepassing van artikel 7:1a van de Awb, tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering. De Rechtbank heeft de beroepen inzake de aanslag voor het jaar 2013 bij uitspraak van 10 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Wat betreft de aanslag voor het jaar 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van de Rechtbank verklaard dat het beroep zich voor dat jaar uitsluitend richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De Rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 21 mei 2021 ongegrond verklaard. Het beroep tegen de aanslag voor het jaar 2017 heeft de Rechtbank eveneens bij uitspraak van 21 mei 2021 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022. De zaken van belanghebbende zijn ter zitting met toestemming van partijen gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de zaken, met de procedurenummers 21/00821 tot en met 21/00828, van [naam1] , de echtgenoot van belanghebbende. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende haar echtgenoot, alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De echtgenoot van belanghebbende is ingenieur in informatietechniek. Hij is beroepsmatig bezig geweest als ontwerper van elektronica en procesautomatisering. Hij is sinds 1990 niet meer beroepshalve werkzaam en ontvangt een uitkering. Hij heeft in eigen beheer studie en onderzoek verricht, buiten een regulier leertraject. Naar eigen zeggen betreft het – kort gezegd – een studie naar aanleiding van cybercrime in opkomst, opgedeeld in een gedeelte fundamenteel onderzoek en een gedeelte ad hoc incidentenonderzoek.

2.2.

In de aangiften IB/PVV voor de onderhavige jaren van belanghebbende zijn – onder meer – scholingsuitgaven in aftrek gebracht. De opgevoerde aftrekposten betreffen kosten die zien op de studie en het onderzoek als genoemd onder 2.1. Voor de jaren 2016 en 2017 heeft belanghebbende in de aangifte van een jaarlijks bedrag aan scholingsuitgaven van € 14.750 (na toepassing van de drempel) op basis van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 voor bedragen van respectievelijk € 7.375 (2016) en € 14.750 (2017) aan zichzelf toegerekend.

2.3.

De onderhavige aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd met de onder 1.1 vermelde dagtekeningen.

2.4.

Na daartoe door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar betreffende de aanslag voor het jaar 2013 bij uitspraak op bezwaar van 1 september 2017 ongegrond verklaard. Belanghebbende is tegen deze uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 april 2018 ongegrond verklaard, welke uitspraak door dit Hof bij uitspraak van 30 oktober 2018, nummer 18/00475, ECLI:NL:GHARL:2018:9451, is bevestigd. De Hoge Raad heeft bij arrest van 19 juli 2019, nummer 18/05119, het daartegen door belanghebbende aangetekende beroep in cassatie met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.

2.5.

Belanghebbende heeft in één geschrift met dagtekening 23 oktober 2019, door de Inspecteur ontvangen op 24 oktober 2019, “bezwaar” gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde aanslagen.

2.6.

De Inspecteur heeft op het – onder 2.5 – genoemde bezwaarschrift bij uitspraken op bezwaar beslist als onder 1.2 vermeld en de – behoudens voor het jaar 2017 – als zodanig aangemerkte verzoeken om ambtshalve vermindering van deze aanslagen in dezelfde geschriften afgewezen.

2.7.

De Inspecteur heeft van de gemachtigde van belanghebbende (de echtgenoot) op 21 januari 2020 een brief, met dagtekening 20 januari 2020, ontvangen, waarin mede namens belanghebbende is geschreven dat hij voor de genoemde aanslagen beroep instelt bij de rechtbank. De Inspecteur heeft dit aangemerkt als een beroepschrift en dit op grond van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden aan (uiteindelijk) de Rechtbank. De Rechtbank heeft hierop beslist als onder 1.3 vermeld.

3 Geschil

In geschil is of de gestelde kosten voor aftrek in aanmerking komen als scholingsuitgaven. Voordat aan een inhoudelijke beoordeling kan worden toegekomen, is voor het jaar 2013 in geschil of de Rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt de eerstgenoemde vraag bevestigend, de tweede vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing