Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6294, 21/01766

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6294, 21/01766

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 juli 2022
Datum publicatie
29 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:6294
Zaaknummer
21/01766

Inhoudsindicatie

Verzoek voorlopige voorziening. Uitspraak in hoofdzaak.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/01766

uitspraakdatum: 19 juli 2022

Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

op het verzoek van

[belanghebbende] (hierna: belanghebbende)

tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot na te melden uitgebleven besluit door

de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft een beroep gedaan op (één van) de herstelregelingen die in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag (hierna: de Catshuis-regeling) in het leven zijn geroepen.

1.2.

Op 12 juni 2021 heeft belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld, omdat nog niet op zijn aanvraag was beslist.

1.3.

Belanghebbende is tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn van het bestuursorgaan nog niet was verstreken. Onder de uitspraak is de volgende rechtsmiddelverwijzing opgenomen:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.”

1.4.

Op 24 december 2021 heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Belastingkamer van het Hof.

1.5.

Op 28 december 2021 heeft de griffier van het Hof het hogerberoepschrift doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Met die doorzending was belanghebbende het niet eens en hij heeft het Hof gevraagd zelf op het hoger beroep te beslissen.

1.6.

Op 25 januari 2022 heeft het Hof op de voet van artikel 8:54 Awb uitspraak gedaan. Daarbij heeft het Hof zich onbevoegd verklaard.

1.7.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende verzet bij het Hof aangetekend.

1.8.

Nadien heeft belanghebbende een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Het Hof heeft aan dit verzoek het nummer BK-ARN 22/00484 toegekend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting over de voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de Inspecteur, [naam1] bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden. Belanghebbende heeft ter zitting een wrakingsverzoek van de zittingsrechter, mr. R.F.C. Spek, gedaan.

1.10.

In de uitspraak van 7 juni 2022 heeft de wrakingskamer van het Hof het wrakingsverzoek van belanghebbende afgewezen.

1.11.

Het onderzoek ter zitting over de voorlopige voorziening is voortgezet op 4 juli 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de Inspecteur, [naam1] bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Belanghebbende heeft ter zitting een wrakingsverzoek van de zittingsrechter, mr. R.F.C. Spek, gedaan dat door hem is gepasseerd.

1.12.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende nog diverse stukken aan het Hof doen toekomen. In deze stukken ziet het Hof geen aanleiding het onderzoek te heropenen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende verblijft bij mevrouw [naam3] in haar woning in [plaats1] , Duitsland. Belanghebbende ontvangt geen uitkering.

2.2.

In een brief van de gemeente [gemeente] van 9 november 2021 is belanghebbende opgedragen niet alleen Duitsland, maar ook de Schengen-staten binnen een maand te verlaten.

2.3.

Het Hof heeft belanghebbende op 11 april 2022 het volgende medegedeeld:

“In uw mailberichten van 8 en 11 april 2022 verwijst u naar strafrechtelijke bepalingen. Het gerechtshof wijst u er op, dat u bij de belastingkamer een procedure voert waarop de procesrechtelijke bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing zijn. Het gerechtshof is volgens de bepalingen Awb niet verplicht getuigen of deskundigen op te roepen. Op grond van de bepalingen in de AWR is in belastingzaken sprake van een besloten zitting. Op de online zitting via Teams zullen aanstaande donderdag de volgende punten aan de orde komen:

1. Vaststellen van de aanwezigen. Het betreft een besloten zitting, waar geen publiek is toegestaan tenzij beide partijen daarmee instemmen en het gerechtshof partijen hierin bewilligt.

2. Vaststellen of beeld- of geluidsopnamen van de zitting worden gemaakt.

3. Uw beroep op betalingsonmacht voor de betaling van het griffierecht.

4. Het spoedeisende belang van uw verzoek om te beslissen op de voorzittersbeschikking van 25 januari 2022, nr. 21/01766.

5. Uw motivering waarom u meent dat ons gerechtshof bevoegd is het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 december 2021, nr. UTR 21/3156 te behandelen en niet de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.”

2.4.

Bij de behandeling ter zitting op 14 april 2022 van het onder 5. hiervoor genoemde punt heeft belanghebbende een wrakingsverzoek ingediend. Aan het wrakingsverzoek heeft belanghebbende ten grondslag gelegd, dat de zittingsrechter tijdens de mondelinge behandeling de verkeerde onderwerpen naar voren heeft gebracht en aldus blijk heeft gegeven van partijdigheid. Belanghebbende heeft betoogd dat de zittingsrechter hem schade berokkent door geen vragen aan de Inspecteur te stellen over de kinderopvangtoeslag en beslagleggingen door de Ontvanger en hem niet de mogelijkheid te bieden ter zitting te bespreken hoe de inbeslaggenomen goederen door hem terug kunnen worden verkregen. Daarnaast heeft belanghebbende de zittingsrechter verweten dat hij de belangen van belanghebbende beschadigt door de door hem opgestelde arrestatiebevelen niet naar het Openbaar Ministerie en de strafrechter door te sturen.

2.5.

Na de afwijzing van het wrakingsverzoek heeft het Hof het onderzoek ter zitting op 4 juli 2022 hervat. Nadat het Hof belanghebbende tijdens de behandeling ter zitting er op heeft gewezen, dat enkel de onder 2.3 genoemde punten worden behandeld, heeft belanghebbende opnieuw een wrakingsverzoek gedaan. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd, dat de zittingsrechter na kennis te hebben genomen van alle door belanghebbende ingezonden stukken en strafrechtelijke aangiften, alsmede van het ontbreken van een sepotbeslissing door het Openbaar Ministerie, hij de Belastingdienst helpt bij knevelarij door de uit-/terugbetaling van toeslagen aan belanghebbende niet te bespreken. Belanghebbende heeft op 28 maart 2022 een vragenlijst ingediend van punten die hij wilde bespreken. Het is onfatsoenlijk dat de zittingsrechter niet op de inhoud ingaat.

3 Verzet en verzoek

3.1.

Belanghebbende is van mening dat het zo evident is dat hij recht heeft op een compensatie uit de Catshuis-regeling, dat sprake is van een rechterlijke dwaling door de Rechtbank die het Hof dient te herstellen.

3.2.

Belanghebbende verzoekt om een voorlopige voorziening waarbij een dwangsom ten belope van miljoenen euro’s wordt toegekend en de van hem gestolen bezittingen worden geretourneerd onder vergoeding van een wettelijke rente.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing