Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:676, 21/00693

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:676, 21/00693

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 januari 2022
Datum publicatie
4 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:676
Zaaknummer
21/00693

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet. Tijdigheid instellen hoger beroep. Uitspraak is door de rechtbank niet op de juiste wijze aan belanghebbende bekendgemaakt. Verzet gegrond.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00693

uitspraakdatum: 25 januari 2022

Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer

op het verzet van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de op 28 september 2021 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2021, nummer AWB 20/2437, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Op 27 augustus 2019 heeft belanghebbende een gewijzigde aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014 ingediend, welke door de Inspecteur is aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is door de Inspecteur afgewezen.

1.2.

Het daartegen gerichte bezwaar is door de Inspecteur kennelijk ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 28 september 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft tot 26 januari 2021 ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen op het adres [adres1] , te [woonplaats] . Sinds die datum staat belanghebbende ingeschreven op het adres [adres2] , te [woonplaats] .

2.2.

In zijn nadere stuk van 7 februari 2021 aan de Rechtbank heeft belanghebbende het adres aan de [adres2] genoemd.

2.3.

De Rechtbank heeft op 31 maart 2021 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. Een voor belanghebbende bestemd afschrift van deze uitspraak is op diezelfde datum verzonden naar het adres [adres1] , te [woonplaats] . Op de bijbehorende aanbiedingsbrief is de optie ‘AANTEKENEN’ aangekruist.

2.4.

Het Hof heeft bij de Rechtbank navraag gedaan naar de verzending. De Rechtbank heeft geen nadere gegevens, zoals bijvoorbeeld een barcode van PostNL of informatie van Track & Trace, verstrekt.

2.5.

Belanghebbende heeft op 15 juni 2021 op digitale wijze hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Bij het hogerberoepschrift heeft belanghebbende een afschrift van de uitspraak gevoegd, alsmede de aan de Inspecteur gerichte aanbiedingsbrief.

2.6.

Bij de in verzet bestreden uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is het hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

De termijn voor het indienen van een (hoger) beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb). De termijn vangt met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (artikel 6:8, lid 1, Awb). Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41, Awb). Een afschrift van een uitspraak van de bestuursrechter dient in beginsel aangetekend te worden verzonden (artikel 8:37, lid 1, Awb). De wetgever heeft deze wijze van verzending voorgeschreven omdat bij een paar cruciale momenten in de procedure met het oog op de op het spel staande belangen zekerheid dient te bestaan dat de brief ter bestemde plaatse is aangekomen (Kamerstukken II, 1991-1992, 22.495, nr. 3, p. 124).

3.2.

Belanghebbende heeft er in verzet over geklaagd dat hij de uitspraak van de Rechtbank niet heeft ontvangen, waardoor hij niet tijdig hoger beroep heeft kunnen instellen.

3.3.

De Rechtbank heeft desgevraagd de aangetekende verzending van de uitspraak niet nader kunnen onderbouwen. Naar het oordeel van het Hof is de enkele aanbiedingsbrief waarop de optie ‘AANTEKENEN’ is aangekruist, onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de uitspraak van 31 maart 2021 ook daadwerkelijk aangetekend is verzonden. Reeds hierom is de uitspraak door de Rechtbank niet op de juiste wijze aan belanghebbende bekendgemaakt. Of de onjuiste adressering van de uitspraak al dan niet aan de Rechtbank is te wijten, kan in het midden blijven.

3.4.

Nu de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, vangt de termijn voor het instellen van hoger beroep aan op de dag waarop belanghebbende alsnog een afschrift van de uitspraak ontvangt (vgl. Hoge Raad, 15 maart 2000, nr. 34 999, ECLI:NL:HR:LJN AA5141). Belanghebbende heeft in de stukken naar voren gebracht dat hij op 12 juni 2021 een afschrift van de uitspraak heeft ontvangen in het kader van een beroepsprocedure tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Het Hof heeft geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 12 juni 2021, hetgeen meebrengt dat het hogerberoepschrift tijdig is ingediend.

3.5.

Gelet op het vorenstaande is het verzet gegrond. Onder verwijzing naar artikel 8:55, lid 4, van de Awb doet het Hof uitspraak op verzet zonder belanghebbende in de gelegenheid te stellen op een zitting te worden gehoord.

4 Proceskosten

5 Beslissing