Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:709, 20/01057

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:709, 20/01057

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 februari 2022
Datum publicatie
11 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:709
Zaaknummer
20/01057

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Kwalificerende buitenlandse belastingplichtige?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 20/01057

uitspraakdatum: 01 februari 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 oktober 2020, nummer AWB 19/1359 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Heerlen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting (hierna: IB) opgelegd. Daarbij is hem voorts bij beschikking een bedrag aan belastingrente vergoed.

1.2

De aanslag en de beschikking inzake de belastingrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd door de Inspecteur.

1.3

Het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft (via beeldbellen) plaatsgevonden op 21 december 2021 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen J. Elfrink MB/RB als de gemachtigde van belanghebbende alsmede mr. [naam1] , mr. [naam2] en mr. [naam3] namens de Inspecteur.

1.6

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 De vaststaande feiten

2

2.1

Belanghebbende, geboren [in] 1944, is gehuwd met mevrouw [de echtgenote] , die is geboren [in] 1945. In het onderhavige jaar (2015) woonden zij in Duitsland in een hun – ieder voor de onverdeelde helft – in eigendom toebehorende woning. Deze woning is een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Voor de aankoop van de woning hebben belanghebbende en zijn echtgenote een hypothecaire geldlening afgesloten. In 2015 hebben zij € 5.697 aan hypotheekrente betaald.

2.2

Belanghebbende genoot in 2015, evenals zijn echtgenote, een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet ten bedrage van € 9.605 (hierna: de AOW-uitkering). Daarnaast genoot belanghebbende in 2015 een pensioen van (in totaal) € 9.097. Op het pensioen is een bedrag van € 1.607 aan loonheffing ingehouden.

2.3

De AOW-uitkering is in Nederland belast, het pensioen uitsluitend in Duitsland.

2.4

In zijn aangifte IB 2015 heeft belanghebbende vermeld dat hij een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Hij heeft in de aangifte zijn AOW-uitkering van € 9.605 verantwoord als belastbaar inkomen uit werk en woning en daarop € 3.672 in aftrek gebracht, zijnde het gehele bedrag van de in 2015 betaalde hypotheekrente van € 5.697 verminderd met het gehele bedrag van het voor de woning geldende eigenwoningforfait van € 2.025. Aldus beloopt het belastbaar inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 5.933 waarover € 495 aan inkomstenbelasting is verschuldigd. Na toepassing van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting bedraagt de inkomstenbelasting volgens de aangifte nihil.

2.5

Belanghebbende heeft een inkomensverklaring van de Duitse belastingautoriteit (het Finanzamt Bad Bentheim) verstrekt waarin een inkomen van € 9.097 is vermeld. Daarover is belanghebbende in Duitsland geen inkomstenbelasting verschuldigd.

2.6

Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag is de Inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden van de in artikel 7.8 van de Wet IB 2001 vervatte regeling inzake ‘kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen’. Daarom heeft hij de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.605 (de AOWuitkering) waarover een bedrag van € 802 aan inkomstenbelasting is verschuldigd. De geclaimde aftrek van de negatieve inkomsten uit eigen woning van € 3.672 en toepassing van genoemde heffingskortingen zijn door de Inspecteur niet aanvaard. De aanslag heeft geleid tot een teruggaaf aan belanghebbende van € 805 (€ 802 -/- € 1.607 aan ingehouden loonheffing). Voorts is aan belanghebbende € 33 aan belastingrente vergoed.

2.7

Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar aangetekend tegen de aanslag. Ook in beroep had belanghebbende geen succes; de Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van de negatieve inkomsten uit eigen woning en op toepassing van genoemde heffingskortingen. Belanghebbende beantwoordt die vragen bevestigend. Hij voert daartoe primair aan, kort gezegd, dat hij voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 7.8, achtste lid, van de Wet IB 2001 in verbinding met artikel 21bis, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: Uitvoeringsbesluit IB) om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt. Subsidiair betoogt belanghebbende dat de aftrek van de negatieve inkomsten uit eigen woning en de heffingskortingen op grond van een rechtstreekse toepassing van het Unierecht moeten worden verleend. De Inspecteur bestrijdt de standpunten van belanghebbende en concludeert dat Nederland niet is gehouden belanghebbende de geclaimde aftrek van hypotheekrente en heffingskortingen te verlenen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing