Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8248, 22/825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8248, 22/825

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 september 2023
Datum publicatie
6 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:8248
Zaaknummer
22/825

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Woning. Keuzevermogen? Opdracht aan partijen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/825

uitspraakdatum: 26 september 2023

Tussenuitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 april 2022, nummer AWB 21/4161, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de berekende belastingrente verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A.W. Gaertner, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

1.6.

Het Hof is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropent daarom door middel van deze tussenuitspraak het onderzoek.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [naam3] (hierna: de partner).

2.2.

Op 2 maart 2015 hebben belanghebbende en de partner een woning aan de [adres1] te [woonplaats] gekocht (hierna: de woning). De woning is voor 50% in bezit van belanghebbende en voor 50% van de partner.

2.3.

In de jaren 2015, 2016 en 2017 zijn de werkkamer en bijbehorende kast (hierna: de werkruimte) van de woning, samen 7,75 procent van de oppervlakte van de woning, nagenoeg uitsluitend zakelijk gebruikt ten behoeve van de onderneming van de partner.

2.4.

De partner heeft haar aandeel in de woning in haar aangiften IB/PVV 2015, 2016 en 2017 aangemerkt als ondernemingsvermogen. Belanghebbende heeft zijn volledige aandeel in de woning in zijn aangiften IB/PVV 2015, 2016 en 2017 aangemerkt als aan de onderneming van zijn partner ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd overeenkomstig de aangifte. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte. Ook de aanslag IB/PVV 2017 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.5.

In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar is de Inspecteur cijfermatig tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende en de partner tegen de afwijking van de aangifte IB/PVV 2016. Het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016 is daarbij vastgesteld op € 23.226. In de uitspraak staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“Gezien de bovenstaande punten heb ik nog steeds mijn twijfels of de (eigen) woning [adres1] onder het keuzevermogen valt (hierbij dient nog te worden opgemerkt dat naar mijn mening het 10%-criterium getoetst moet worden op het niveau van de onroerende zaak als geheel – hiervoor wordt aangesloten bij artikel 3.111 Wet IB 2001 – en niet op het niveau van de woning) en derhalve volledig aangemerkt kan worden als ondernemingsvermogen. Echter ben ik gelet op het feit dat de (eigen) woning [adres1] eind 2017 weer overgeheveld wordt naar privé en het gering fiscaal belang bereid om tegemoet te komen aan het bezwaar zonder een standpunt inzake de vermogensetikettering in te nemen. Dit betekent dat aan deze uitspraak op bezwaar voor de toekomst geen rechten kunnen worden ontleend.

Beslissing

Ik kom volledig tegemoet aan het bezwaar. De in de inleiding genoemde aanslagen zullen conform de ingediende aangiften worden verminderd. Zoals ook eerder opgemerkt kunnen aan deze uitspraak op bezwaar voor de toekomst geen rechten worden ontleend.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het inkomen uit werk en woning van belanghebbende te hoog is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende zijn aandeel in de woning voor het jaar 2016 terecht heeft aangemerkt als vermogensbestanddeel dat ter beschikking wordt gesteld aan de onderneming van de partner (hierna: tbs-vermogen), zodat hij alsnog mag afschrijven op zijn aandeel in de woning.

3.2.

Als het Hof de vraag van 3.1 bevestigend beantwoordt, is tussen partijen niet in geschil dat het belastbaar inkomen uit werk en woning € 17.982 bedraagt.

3.3.

Als het Hof de vraag van 3.1 ontkennend beantwoordt, is in geschil of belanghebbende aan het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 conform aangifte en de aanslag IB/PVV 2017 het vertrouwen mocht ontlenen dat zijn aandeel in de woning door de Inspecteur zou worden aangemerkt als tbs-vermogen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing