Gerechtshof Arnhem, 25-01-2000, AA5248, 97-20201
Gerechtshof Arnhem, 25-01-2000, AA5248, 97-20201
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 25 januari 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2000:AA5248
- Zaaknummer
- 97-20201
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
HR
Gerechtshof Arnhem
Vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 97/20201
U i t s p r a a k
op het beroep van *X te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. De aanslag, gedagtekend 31 mei 1996, is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 174.486,- met een belastingvrije som van ¦ 11.850,-.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 13 mei 1997 de aanslag gehandhaafd.
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 23 mei 1997 en aangevuld op 6 juni 1998, waarbij bijlagen zijn overgelegd.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren voorts het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op 16 maart 1999 te Harderwijk zijn gehoord belanghebbende en zijn echtgenote en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur.
2.4. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende bij de mondelinge behandeling heeft gehouden, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
3. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussenpartijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast.
3.1. Belanghebbende, die is geboren in 1935, is in het onderhavige jaar in dienstbetrekking bij *A BV (hierna: de BV). Belanghebbende verzorgt opleidingen en trainingen. Zijn echtgenote is aandeelhoudster en directeur van de BV. Zij verzorgt administratieve werkzaamheden voor de BV.
3.2. Belanghebbende en zijn echtgenote bewonen de woning *a-weg 10 te *Z. Er zijn geen kinderen meer in huis. Belanghebbende heeft met ingang van 1 januari 1994 aan de BV een aantal ruimten in zijn woning in medegebruik gegeven voor het ontvangen van relaties, het houden van vergaderingen, voorbereiding van de werkzaamheden en het bijhouden van de administratie. Het betreft een niet-exclusief gebruiksrecht. Op de tijdstippen dat de ruimten niet worden gebruikt ten behoeve van de BV staan deze aan belanghebbende aan belanghebbende en zijn gezin ter beschikking. Het gaat daarbij om de volgende ruimten:
gemeenschappelijke entree/hal en toilet,
een deel van de woon- en de eetkamer, en
op de etage de overloop en een slaapkamer.
Het medegebruik betreft 35% van de woning.
3.3. Belanghebbende noch de BV beschikken in 1994 elders over werk- of kantoorruimte.
3.4. De in medegebruik gegeven ruimten zijn niet afzonderlijk te verhuren. De taxateur van de Inspecteur heeft in zijn tot de stukken van het geding behorende rapport van 27 november 1996 de economische huurwaarde van het hele pand gesteld op ƒ 30.000,- per jaar en de economische huurwaarde van bedoelde ruimten op ƒ 8.000,-.
3.5. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende voor het medegebruik van de ruimten van de BV een vergoeding ontvangen van ƒ 12.000,-. Er is geen huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst met de BV opgemaakt.
3.6. Belanghebbende heeft in zijn aangifte het volledige huurwaardeforfait aangegeven. Omtrent de van de BV ontvangen vergoeding heeft hij in de aangifte vermeld: "De vergoeding die ik van de BV ontvang is in privé niet belast omdat deze bate al verdisconteerd is in het huurwaardeforfait."
3.7. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het aangegeven belastbaar inkomen van ƒ 162.486,- met de van de BV ontvangen vergoeding van ƒ 12.000,- verhoogd tot ƒ 174.486,-.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld of de Inspecteur terecht het bedrag van ƒ 12.000,- tot belanghebbendes inkomsten uit dienstbetrekking heeft gerekend.
4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
4.3. Daaraan zijn mondeling geen gronden toegevoegd.
4.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 162.486,-.
4.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De Inspecteur stelt zich in haar vertoogschrift op het standpunt dat de vergoeding tot een bedrag van ƒ 4.000,- bovenmatig is en reeds daarom in zoverre tot het loon behoort en dat de resterende ƒ 8.000,- ingevolge artikel 22 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) en de artikelen 11, eerste lid, onderdeel j, en 15, eerste lid, onderdeel b, sub 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 als een tot het loon behorende vergoeding voor het gebruik van kantoorruimte in de woning van de werknemer is aan te merken.
5.2. De Inspecteur is er daarbij kennelijk van uitgegaan dat de werkruimten te dezen zijn aan te merken als kantoorruimten. Gelet op de aard van de werkzaamheden welke in die ruimten worden verricht, een en ander zoals omschreven in 3.2. hiervóór, acht het Hof dit een juist standpunt. Belanghebbende heeft deze stellingname van de Inspecteur niet bestreden.
5.2. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat sprake is van een niet-exclusief gebruiksrecht van de BV van de werkruimten in de woning van belanghebbende en dat het belanghebbende is die zelf kan bepalen op welke tijdstippen de werkruimten voor privé-gebruik ter beschikking staan. Dit brengt mee dat de woning voor de toepassing van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 belanghebbende geheel ter beschikking is blijven staan en belanghebbende terecht het volledige huurwaardeforfait heeft aangegeven.
5.4. Het voordeel terzake van het medegebruik van de kantoorruimte kan worden aangemerkt als inkomsten uit dienstbetrekking en niet als inkomsten uit vermogen.
Dat het huurwaardeforfait van artikel 42a van de Wet voor de gehele woning van toepassing is, neemt niet weg dat ten gevolge van de in de artikelen 22 en 24 van de Wet opgenomen rangorderegeling voor categorieën van inkomsten, ten aanzien van de onderhavige vergoeding in de eerste plaats moet worden bepaald of sprake is van te belasten inkomsten uit arbeid (HR 10 februari 1999, nr. 33 973).
5.5. Ingevolge artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel j, en artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel b, sub 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, gelezen in onderling verband, behoort niet tot het loon de vergoeding die wordt verstrekt voor de kantoorruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning van de werknemer, ingeval de werknemer niet tevens kantoorruimte buiten die woning ter beschikking heeft en hij het gezamenlijk bedrag van zijn inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming grotendeels in of vanuit de kantoorruimte in die woning verwerft.
5.6. Nu in dit geval, als door belanghebbende gesteld en door de Inspecteur niet bestreden, vaststaat dat belanghebbende zijn inkomsten uit arbeid grotendeels in of vanuit de kantoorruimte in zijn woning verwerft, is de voor het gebruik van de kantoorruimte van de werkgever van belanghebbende ontvangen vergoeding in beginsel niet belast.
5.7. Met betrekking tot het bedrag van de vergoeding heeft de Inspecteur gesteld, dat de vergoeding tot een bedrag van ƒ 4.000,- bovenmatig is en daarom tot het loon behoort. De Inspecteur baseert zich voor haar standpunt op het in 3.4. hiervoor vermelde rapport van de taxateur van de Belastingdienst. Het Hof komt deze vaststelling aannemelijk voor en belanghebbende heeft die vaststelling niet, dan wel onvoldoende bestreden.
5.8. Het vorenoverwogene brengt mee, dat het belastbaar inkomen met ƒ 8.000,- moet worden verminderd tot ƒ 166.486,-.
6. Slotsom
Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond
7. Proceskosten
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op {(1 beroepschrift + 1 bijwonen zitting) × ƒ 710,- × 1 gewicht van de zaak} ƒ 1.420,-.
8. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 166.486,-, met inachtneming van een belastingvrije som van ¦ 11.850,-;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 1.420,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gedaan en in openbaar uitgesproken op 25 januari 2000 door mr. Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer als griffier, zijnde mr Nuboer verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
(J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 januari 2000
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.