Gerechtshof Arnhem, 15-02-2000, AA5900, 98-03351
Gerechtshof Arnhem, 15-02-2000, AA5900, 98-03351
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 15 februari 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2000:AA5900
- Zaaknummer
- 98-03351
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/03351
Uitspraak
op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de gemeente Deventer (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het hof
1.1. De naheffingsaanslag is, met dagtekening 13 mei 1998 en onder nummer xxx vastgesteld op een bedrag van ƒ 67,- te weten ƒ 2,- aan parkeerbelasting en ƒ 65,- aan kosten.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De ambtenaar heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het hof en heeft bij haar beroepschrift één bijlage overgelegd. De ambtenaar heeft een vertoogschrift met zes bijlagen ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het hof van 1 oktober 1999 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de ambtenaar.
1.5. Naar aanleiding van het ter zitting door het hof tot de ambtenaar gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2° , en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden. Partijen hebben het hof schriftelijk laten weten het niet wenselijk te achten hun standpunten nogmaals mondeling toe te lichten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.
2.1. De echtgenoot van belanghebbende, X-Y heeft op 13 mei 1998 de personenauto van het merk Mercedes met kenteken aa-bb-11 geparkeerd op een parkeerterrein aan de Verzetslaan te Deventer.
2.2. Op het in 2.1. genoemde parkeerterrein is aangegeven dat voor het parkeren betaald moet worden. Op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 1994 (hierna: de Verordening), bedraagt het tarief ter plaatse ƒ 0,50 per kwartier of een gedeelte daarvan.
2.3. Tot de stukken van het geding behoort een fotokopie van een parkeerkaartje, waarop - onder meer - het volgende is afgedrukt:
(…)
Plaats deze zijde goed leesbaar
achter uw voorruit
VERTREKTIJD DAG MAAND
21:00 13 MEI 98
LJN FW1392 F 7,50
DEVENTER
VERZETSLAAN 1
12:50 980513
2.4. Aangezien naar het oordeel van de controlerend ambtenaar van de parkeerpolitie van de gemeente Deventer niet op de juiste wijze de verschuldigde belasting was voldaan heeft deze de onder 1.1. bedoelde naheffingsaanslag opgemaakt met daarin de vermelding van het kenteken aa-bb-11, en het biljet overeenkomstig artikel 234, lid 8, van de Gemeentewet aan het voertuig aangebracht.
2.5. Met dagtekening 23 juni 1998 is aan belanghebbende een Kennisgeving naheffingsaanslag parkeerbelasting gezonden. Deze kennisgeving vermeldt een aanslagnummer (000), een uiterste betaaltermijn (23 juli 1998), en de vermelding dat tegen de aanslag binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt. In de toelichting is opgenomen, kort gezegd, dat is geconstateerd dat is geparkeerd zonder duidelijk lees- en zichtbaar geplaatst betaalbewijs van parkeerbelasting. Verder vermeldt de toelichting de zin: "Om deze reden is aan u een naheffingsaanslag opgelegd." Als belastbaar feit is in de kennisgeving vermeld: "Parkeren bij automaat met kaarten zonder aanbrengen kaart op voorgeschreven wijze."
2.6. Het kenteken dat voor de in 2.1. genoemde personenauto is opgegeven is geregistreerd op naam van belanghebbende.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Hij stelt dat hij bij de parkeerautomaat een dagkaart heeft gekocht en achter de voorruit heeft geplaatst. De dagkaart is door onbekende oorzaak van het dashboard gevallen en later aangetroffen onder de rechter voorstoel. De ambtenaar stelt dat de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat er geen geldige parkeerkaart heeft gelegen achter de voorruit van de auto. Dit betekent naar zijn mening dat niet op de voorgeschreven wijze aan de belastingplicht is voldaan.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd.
3.3.1. Door belanghebbende:
Ik heb een technisch adviesbureau en had die dag een vergadering in Deventer. De vergadering zou ongeveer de gehele middag duren. Ik heb bij de parkeerautomaat een dagkaartje gekocht en achter de voorruit gelegd. De waarneming van de parkeercontroleur kan wel kloppen. Ik ben tussendoor nog even in de auto geweest. Bij die gelegenheid moet het kaarje van het dashboard zijn gewaaid. Deze zitting kost mij een veelvoud van het nageheven bedrag. Het gaat mij erom dat mij recht wordt gedaan.
3.3.2. Namens de ambtenaar:
Twee parkeercontroleurs hebben geconstateerd dat er geen parkeerkaartje achter de voorruit lag. Er was dus niet voldaan aan een op belanghebbende rustende verplichting. Hij heeft geen redenen te twijfelen aan de verklaring van de parkeercontroleurs. Hij kan bevestigen noch ontkennen dat belanghebbende daadwerkelijk heeft betaald. In ieder geval staat vast dat er geen kaartje achter de voorruit lag en dat X-Y dus niet aan de voorschriften had voldaan. De bevoegdheid om parkeerbelasting over één uur na te heffen ontleent hij rechtstreeks aan de Gemeentewet. Het aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 9 van de Verordening Parkeerbelastingen 1994 heeft hij nog niet kunnen achterhalen. Hij zal schriftelijk op de vragen van het hof reageren.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In de Verordening Parkeerbelastingen 1994 (hierna: de Verordening) zoals deze voor het onderhavige jaar luidt zijn, voor zover voor het onderhavige geding van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
"Artikel 1 Parkeerbelastingen.
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. (…)
Artikel 2 Begripsomschrijvingen.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, (…) op binnen de gemeente gelegen voor het openbare verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
b. houder:
degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
c. (…)
Artikel 3 Belastingplicht.
1. De belasting, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
b. zolang geen voldoening van de belasting, genoemd in artikel 1, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, (…)
Artikel 4 Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld.
1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. (…)
Artikel 5 Tarief
De belastingen worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 9 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen.
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip waarop en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 10 Kosten.
De kosten van de naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, bedragen ƒ 65,00.
(…)
Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel
1. Het bepaalde in de "Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen" van 26 augustus 1991 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan vóór de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op de publicatie van deze verordening."
4.2. In de Tarieventabel als bedoeld in artikel 5 van de Verordening is, voor zover van belang voor het onderhavige geding, het volgende opgenomen.
"Tarieventabel, behorende bij de ‘Verordening Parkeerbelastingen 1994.’
Hoofdstuk 1 Parkeren bij meters en automaten
1. Voor het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze:
1. gelegen aan de onderstaande pleinen of wegen:
(…)
Verzetslaan
per kwartier of een gedeelte daarvan ƒ 0,50
(…)"
4.3. De Verordening is goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 25 maart 1994, kenmerk WFB 94/945, en bekendgemaakt in de Stadskrant van 21 april 1994.
4.4. De wijziging in artikel 5 van de Verordening met ingang van het jaar 1998 en de vaststelling van de bij de Verordening behorende tarieventabel heeft plaatsgevonden in de openbare raadsvergadering van 10/11 november 1997. Het hof heeft een onderzoek naar de bekendmaking achterwege gelaten in verband met het hierna volgende.
4.5. Ingevolge artikel 20, lid 1, van de AWR, kan de ambtenaar, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting naheffen. De ambtenaar verdedigt dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat geen geldig parkeerkaartje achter de voorruit heeft gelegen, en dat derhalve niet op de voorgeschreven wijze aan de belastingplicht is voldaan.
4.6. Op grond van het bepaalde in de artikelen 1, aanhef en onderdeel a, en 9, van de Verordening is voor het ontstaan van het belastbare feit ter zake waarvan een parkeerbelasting wordt geheven, in alle gevallen een openbaar te maken besluit van burgemeester en wethouders noodzakelijk dat de aanwijzing inhoudt van de plaats waar, het tijdstip waarop en de wijze waarop tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd.
4.7. Een afschrift van een besluit als bedoeld in 4.6. is door de ambtenaar niet overgelegd. Als zodanig besluit kan niet gelden het door de ambtenaar na de zitting overgelegde stuk van 25 november 1991. Dat stuk is kennelijk behandeld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 3 december 1991, en heeft, blijkens een daarop geplaatste stempelafdruk, kennelijk geleid tot een besluit van burgemeester en wethouders om een aantal zaken aan de raad van de gemeente Deventer voor te leggen. Daaronder behoort het voorstel tot de vaststelling van de "Parkeerverordening Deventer 1991" onder intrekking van de "Parkeerverordening Deventer 1984". Die besluiten zijn van een veel eerdere datum dan de onderhavige verordening en kunnen in de onderhavige verordening dus niet hun wettelijke basis vinden. De door de ambtenaar overgelegde kaart die blijkens de daarop gestelde aantekening behoort bij het besluit van burgemeester en wethouders van 3 december 1991 kan op dezelfde grond niet als het besluit dat is bedoeld in 4.6. worden aangemerkt. Met de intrekking van de oude verordening van 26 augustus 1991 is aan de daarop gebaseerde besluiten de rechtsgrond komen te ontvallen. Een besluit dat inhoudt dat oude besluiten die op grond van de ingetrokken "Parkeerverordening Deventer 1991" zijn genomen ook voor de nieuwe Verordening Parkeerbelastingen 1994 hun gelding blijven behouden, is evenmin overgelegd.
4.8. Uit het vorenstaande leidt het hof af dat een besluit als bedoeld in 4.6. niet is genomen. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de onderhavige naheffingsaanslag niet berust op een daarvoor toereikende wettelijke grondslag.
5. Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is, en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
6. Proceskosten
Belanghebbende heeft verzocht een veroordeling in de proceskosten uit te spreken tot een bedrag van ƒ 500,- als tegemoetkoming voor de gemaakte kosten. Een onderbouwing van dit bedrag is echter niet gegeven. Het hof berekent de proceskosten van belanghebbende, rekening houdend met het Besluit proceskosten fiscale procedures, in goede justitie op ƒ 35,- voor reis- en verblijfkosten en ƒ 200,- voor verletkosten.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar waarvan beroep;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast dat de ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van ƒ 45,-;
- veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 235,- te voldoen door de gemeente Deventer.
Aldus gedaan te Arnhem op 15 februari 2000 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 februari 2000
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.