Home

Gerechtshof Arnhem, 04-04-2000, AA6533, 97-20848

Gerechtshof Arnhem, 04-04-2000, AA6533, 97-20848

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
4 april 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA6533
Zaaknummer
97-20848

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

ak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 97/20848

U i t s p r a a k

op het beroep van de besloten vennootschap X b.v. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. De aanslag, genummerd 1 en gedagtekend 15 februari 1997, bedraagt ƒ 1.435.397 en is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 4.086.852.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 25 juni 1997 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.999.927.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 5 augustus 1997.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen, alsmede de conclusies van re- en dupliek.

2.3. Op schriftelijk gedaan verzoek van partijen heeft het Hof afgezien van een mondelinge behandeling.

3. Conclusies van partijen

3.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van het vastgestelde belastbaar bedrag tot ƒ 3.924.203.

3.2. De Inspecteur concludeert naar het Hof verstaat tot vernietiging van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.967.355.

4. De vaststaande feiten

4.1. In het onderhavige boekjaar, dat loopt van 1 november 1994 tot en met 31 oktober 1995, is A-Y, echtgenote van belanghebbendes enig aandeelhouder A, als directrice in dienstbetrekking werkzaam bij belanghebbende (hierna: werkneemster). De echtgenoten zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd.

4.2. Belanghebbende heeft werkneemster op 22 oktober 1992 in het kader van deze dienstbetrekking pensioenrechten toegekend, welke zijn vastgelegd in een daartoe opgemaakte pensioenbrief.

4.3. Voor deze verplichting is belanghebbende tot 1 januari 1995 als verzekeraar opgetreden.

4.4. In de algemene vergadering van aandeelhouders van 31 december 1994 is aangenomen een tussen belanghebbende en de werkneemster in 993 gesloten en per 31 december 1994 ondertekende overeenkomst. Deze overeenkomst ("Aanvulling op pensioenbrief dd 22-01-'92" - hierna te noemen "Aanvulling") bevat onder meer het volgende:

"Voorts wordt vastgesteld dat de pensioentoezegging geschiedt onder de navolgende aanvullende voorwaarden:

1. Dat de Belastingdienst de pensioentoezegging als zodanig onder de gegeven omstandigheden aanvaardt, hetgeen betekent dat deze Dienst de toezegging niet strijdig acht met de bepalingen van de Wet op de Loonbelasting (omkeerregel) of enig andere (wettelijke) bepaling waardoor de toezegging als bovenmatig of fiscaal onzuiver wordt gekwalificeerd. De toezegging strekt niet verder dan fiscaal aanvaardbaar is.

2. Dat in geval werkneemster niet voldoet aan de bepalingen van de Pensioen- en Spaarfondsenwet met betrekking tot opbouw van pensioen in eigen beheer bij de vennootschap, bestaande aanspraken tot 31 december 1994 ondergebracht zullen blijven in eigen beheer en ingaande 1 januari 1995 geen verdere opbouw van oudedagspensioen in eigen beheer meer zal plaatsvinden. Onder bestaande aanspraken worden verstaan aanspraken als bedoeld in artikel 36 Wet Loonbelasting naar de wettekst zoals die zal gelden met ingang van 1 januari 1995.

3. Dat de werkgever, tenzij het pensioen vanaf 1 januari 1995 professioneel is verzekerd, de opbouw kan voortzetten onder de opschortende voorwaarde dat de pensioengerechtigde werkneemster alsnog voldoet aan het gestelde in artikel 2 lid 3 Pensioen- en Spaarfondsenwet en het daarop gebaseerde uitvoeringsbesluit en het bepaalde in de artikelen 11, 11b en 11c Wet op de Loonbelasting naar de tekst zoals die geldt per 1 januari 1995."

4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van het pensioen van werkneemster belanghebbende met ingang van 1 januari 1995 niet meer als verzekeraar ingevolge artikel 11b, tweede lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1995, hierna: Wet LB) mag optreden.

4.6. Belanghebbende deelt werkneemster in haar 'Notitie d.d. januari 1995' (hierna "Notitie") omtrent haar pensioen het volgende mede:

"Desgevraagd delen wij u mee dat het gestelde omtrent uw pensioen in de notulen van 31 december 1994 niet betekent dat onze vennootschap niet het stellig voornemen zou hebben u een volwaardig oudedagspensioen overeenkomstig uw salaris en diensttijd mettertijd toe te kennen. Slechts de toezegging als formeel recht daartoe is om wettelijke redenen teruggenomen voor dat deel van het pensioen dat na 1 januari 1995 door u zou kunnen worden verdiend.

Zoals uit de jaarrekening 1994/1995 zal blijken zal het voornemen tot pensioenbetaling met zich brengen dat wij vrijwillig de reserveringen voor uw pensioen voortzetten."

4.7. In haar aangifte vennootschapsbelasting over het onderhavige boekjaar vormt belanghebbende in het kader van haar stellig voornemen tot pensioenuitkering aan werkneemster voor ƒ 43.152 een reserve tot gelijkmatige verdeling van kosten en lasten ingevolge artikel 13, eerste lid, onderdeel a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1994, hierna: kostenegalisatiereserve), welke reserve is opgenomen in het fiscaal vermogen dat per 31 oktober 1995 ƒ 13.556.932,- bedraagt.

4.8. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van

ƒ 3.924.203

Bij zijn uitspraak heeft de Inspecteur twee van de bij

de aanslagregeling aangebrachte correcties gehandhaafd,

te weten:

1. A.O.W. inbouw in pensioenvoorziening ƒ 32.572

2. Dotatie kostenegalisatiereserve ƒ 43.152

ƒ 3.999.927.

In zijn vertoogschrift neemt de Inspecteur de hiervoor genoemde correctie van ƒ 32.572 terug.

5. Het geschil en de standpunten van partijen

5.1. In geschil is thans nog of de vorming van de onder 4.7 genoemde kostenegalisatiereserve is toegestaan, hetgeen belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.

5.2. De gronden waarop de wederzijdse standpunten van partijen steunen, zijn opgenomen in de van hen afkomstige stukken.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Uit de "Aanvulling" kan het volgende worden afgeleid.

Betrokkenen (belanghebbende en de werkneemster) zijn met elkaar te rade gegaan betreffende de gevolgen voor de financiering van de opbouw van werkneemsters pensioen, van de wijzigingen per 1 januari 1995 in de Pensioen- en Spaarfondsenwet en de daarmee samenhangende wijzigingen in diverse wettelijke regelingen.

6.2. Uit de onderdelen 2 en 3 in onderling verband en samenhang beschouwd van die "Aanvulling" blijkt geenszins dat de werkneemster haar rechten op pensioenopbouw voor de periode na 1 januari 1995 heeft opgegeven. De constatering in onderdeel 3 dat "de werkgever desgewenst, tenzij het pensioen vanaf 1 januari 1995 professioneel is verzekerd, de opbouw kan voortzetten onder de opschortende voorwaarde etc.", is niet wel denkbaar indien de gerechtigdheid tot pensioen van de werkneemster voor de toekomst inclusief uiteraard de verdere opbouw daarvan, niet in stand zou blijven.

6.3. Per 31 december 1994 zijn er derhalve bij belanghebbende in haar jegens de werkneemster tot dan toe bestaande juridische afdwingbare pensioenverplichtingen naar aard en omvang geen wijzigingen opgetreden. Uit de Notitie kan voorts worden afgeleid dat de werkneemster geen afstand heeft gedaan van haar onder 6.2 bedoelde pensioenrechten.

6.4. Uit de Notitie volgt voorts dat belanghebbende aan de werkneemster toezegt de opbouw van haar pensioenvoorziening voor het volledige boekjaar 1994/1995 voort te zetten. Het kennelijk in die Notitie door belanghebbende ingenomen standpunt de opbouw van het pensioen voor de periode na 1 januari 1995 niet bij een professionele verzekeraar onder te brengen, maar daarvoor in eigen beheer een reserve aan te brengen, raakt belanghebbendes voornoemde verplichting jegens de werkneemster niet.

6.5. Uit het vorenstaande volgt dat in het boekjaar 1994/1995 bij belanghebbende geen wijzigingen zijn opgetreden in haar pensioenverplichtingen jegens de werkneemster en dat het andersluidende standpunt van belanghebbende onjuist is.

6.6. De Inspecteur heeft dan ook terecht de vorming van een kostenegalisatiereserve niet toegestaan.

7. Slotsom

Het beroep is slechts gegrond voor zover het strekt tot de vermindering waartoe de Inspecteur concludeert.

6. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op: 1,5 (beroepschrift en conclusie van repliek) × ƒ 710 × 1,5 (wegingsfactor) = ƒ 1.597,50.

9. Beslissing

Het Gerechtshof:

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.967.355;

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 1.597,50, te vergoeden door de Staat der Nederlanden;

gelast de Inspecteur het griffierecht van ƒ 80 aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 4 april 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, als voorzitter, mr Matthijssen en prof dr Zwemmer, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 april 2000

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.