Home

Gerechtshof Arnhem, 30-03-2000, AA6534, 98-03940

Gerechtshof Arnhem, 30-03-2000, AA6534, 98-03940

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 maart 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA6534
Zaaknummer
98-03940

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 98/03940

Uitspraak

op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren P, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het hof

1.1. De aanslag is, in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 33.098.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het hof. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het hof van 25 februari 2000 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een stuk ingediend en aan de inspecteur toegezonden, dat als pleitnota zal worden aangemerkt. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de inspecteur, een brief overgelegd van de Stichting A te Q, van mei 1996.

2. Feiten

Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Tot het gezin van belanghebbende behoorde in 1996 een dochter B, geboren in China in 1993. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben B in 1994 geadopteerd.

2.2. In 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een tweede dochter, C, geadopteerd C is in China geboren in 1995. Ten behoeve van de adoptie van C heeft belanghebbende in 1996 kosten gemaakt, waaronder reiskosten naar China en kosten van verblijf aldaar. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben C zelf in China opgehaald. Ook B heeft die reis meegemaakt.

2.3. Van de reis- en verblijfkosten is een bedrag van ƒ 2.300 aan B toe te rekenen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of de aan B toe te rekenen kosten ad ƒ 2.300 zijn te rekenen tot de op belanghebbende drukkende ziektekosten.

3.2. Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij zijn standpunt, dat de reis- en verblijfkosten die aan B kunnen worden toegerekend als adoptiekosten moeten worden aangemerkt, laat varen. Hij verdedigt dat die kosten wel voor aftrek in aanmerking komen, en wel als ziektekosten op grond van artikel 46, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). De inspecteur beantwoordt de in 3.1. gestelde vraag ontkennend.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting nog het volgende toegevoegd.

3.3.1. Door belanghebbende

3.3.1.1. De advocaatkosten hebben betrekking op de vervolgkosten van de adoptie in Nederland.

3.3.1.2. Ik heb de adoptiekosten afgetrokken conform de afspraken die met de Belastingdienst met onder andere de Stichting A zijn gemaakt. De inspecteur suggereert ten onrechte dat ook kosten die in China zijn gemaakt, zijn afgetrokken

3.3.2. Namens de inspecteur

3.3.2.1. Ik trek mijn standpunt in, dat een aantal uitgaven wellicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag in aanmerking is genomen. Het gestelde in het vertoogschrift op pagina 3 onder D kan als niet geschreven worden beschouwd.

3.3.2.2. De wet geeft een limitatieve opsomming van de kosten die onder de ziektekosten kunnen vallen. De onderhavige reis- en verblijfkosten vallen daar niet onder.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 30.798. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Voor zover hier van belang worden als buitengewone lasten aangemerkt de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van ziekte en adoptie, voor zover zij een bepaalde drempel te boven gaan, en worden als uitgaven ter zake van ziekte uitsluitend aangemerkt uitgaven voor genees- heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Uitgaven ter zake van adoptie worden in aanmerking genomen tot een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels. Die regels houden onder meer in dat als adoptiekosten worden aangemerkt de uitgaven van vervoer naar de verblijfplaats van de adoptanten met dien verstande dat als reis- en verblijfkosten van de adoptanten in totaal niet meer dan de kosten voor een heen- en terugreis in aanmerking worden genomen.

4.2. Gelet op de inhoud van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de adoptiekosten heeft belanghebbende zijn standpunt dat de reis- en verblijfkosten die aan B zijn toe te rekenen tot de, onder de buitengewone lasten vallende, adoptiekosten kunnen worden gerekend, terecht laten varen.

4.3. Het bedrag van de aan B toe te rekenen reis- en verblijfkosten bestaat voor een deel uit de kosten van haar vliegticket van Amsterdam naar Peking v.v., en een gedeelte van een bedrag van ƒ 5.250 dat belanghebbende in China heeft uitgegeven voor hotels, binnenlandse vliegreizen en ander vervoer. Die kosten kunnen niet worden aangemerkt als onder de buitengewone lasten vallende ziektekosten. Zij hebben geen betrekking op het verstrekken van genees- of heelkundige hulp door een medicus, noch op daarmee verband houdend vervoer. Ook van uitgaven in verband met een behandeling door een niet erkende medicus die plaatsvindt onder toezicht van een zodanige medicus, is in dit geval geen sprake.

4.4. Aan het voorgaande doet niet af, zoals belanghebbende - kort samengevat - stelt, dat adspirant adoptiefouders een uitgebreide procedure moeten doorlopen om het mislukken van een risicovolle adoptie zoveel mogelijk te voorkomen, dat geadopteerde kinderen vaak aan een scheidingstrauma lijden dat als een "geneesbaar mankement" kan worden beschouwd, en dat de kosten van het meenemen moeten worden gezien als noodzakelijk om dat genezingsproces niet te onderbreken. Evenmin doet daaraan af dat deze stelling wordt ondersteund door D die een erkend deskundige is op dit gebied en die op die grond ook bij het Ministerie van Financiën heeft bepleit om de kosten van meereizende, geadopteerde, kinderen eveneens tot de aftrekbare adoptiekosten te rekenen.

5. Slotsom

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroepschrift niet gegrond is.

6. Proceskosten

Het hof vindt geen termen aanwezig om de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het hof heeft moeten maken.

7. Beslissing

Het hof:

- verklaart het beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de inspecteur waarvan beroep;

Aldus gedaan te Arnhem op 30 maart 2000 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 april 2000

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.