Home

Gerechtshof Arnhem, 05-04-2000, AA6539, 98-03790

Gerechtshof Arnhem, 05-04-2000, AA6539, 98-03790

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
5 april 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA6539
Zaaknummer
98-03790

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nr. 98/03790

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Onder-nemingen P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen een aanslag

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1996

mondelinge behandeling : op 22 maart 2000 te Arnhem door mr. Mattthijssen, mr. drs. F.J.P.M. Haas en mr. Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Van Hoorn als griffier

waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de inspecteur voornoemd

gronden:

1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar 1996 evenals in de daaropvolgende jaren directeur en groot-aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. (hierna: de B.V.).

2. In de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van de B.V., gehouden op 12 mei 1998, is met betrekking tot agendapunt 2 "Financiering pensioentoekenning" het navolgende opgenomen:

"De pensioentoekenning uit 1986, officieel geregeld in 1987, is herverzekerd geweest bij eerst kantoor-B en later kantoor-C. In 1996 is slechts de risicopremie betaald en is de verzekering uiteindelijk in 1996 beëindigd. Hierdoor moest de reserve pensioen in eigen beheer weer worden aangepast tot het juiste niveau. Omdat de B.V. deze reserve niet kan zekerstellen c.q. kan financieren, althans niet op korte termijn en het hier gaat om een backservice, wordt besloten deze reservering volledig te verhalen op de directeur-verzekerde als zijnde een bijdrage aan de overeengekomen pensioenregeling. Deze bijdrage is in de jaarrekening als rentedragende vordering verwerkt en zal worden afgewikkeld door stortingen van de heer D vanaf 1997."

3. Ter uitvoering van de onder (2) weergegeven beslissing van de algemene vergadering van aandeelhouders is de vordering in rekening courant van de B.V. op belanghebbende met een bedrag van ƒ 285.642 (hierna: de bijdrage) verhoogd hetgeen door middel van een voorafgaande journaalpost is opgenomen in de administratie van de B.V over 1996.

4. Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte over het onderhavige jaar de bijdrage als pensioenbijdrage in aftrek gebracht.

5. De vordering van de B.V. op belanghebbende voor zover deze betrekking heeft op de bijdrage is pas ontstaan als uitvloeisel van de in 1998 door de algemene vergadering van aandeelhouders van de B.V. genomen beslissing. Reeds hierom neemt de inspecteur terecht het standpunt in dat aftrek van het bedrag van ƒ 285.642 in 1996 niet mogelijk is. Er kan immers geen sprake zijn van een inhouding in 1996 als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten 1e, van de Wet op de loonbelasting 1964 en ook overigens bestaat - gelet op het in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 opgenomen kasstelsel - geen mogelijkheid de bijdrage bij het bepalen van het inkomen over 1996 in aftrek te brengen. De omstandigheid dat - naar het Hof begrijpt - over het bedrag van de bijdrage door de B.V. rente wordt berekend met ingang van 1996 doet aan het vorenoverwoge niet af nu dit niet meebrengt dat deze pas in 1998 ontstane schuld in 1996 rentedragend is geworden in de zin van artikel 38, eerst lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

6. Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2000 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Van Hoorn als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van voormelde kamer,

(E.M. van Hoorn) (T.J. Matthijssen)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 7 april 2000

Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ƒ 150 geheven.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.