Home

Gerechtshof Arnhem, 12-04-2000, AA6543, 98-02853

Gerechtshof Arnhem, 12-04-2000, AA6543, 98-02853

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 april 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA6543
Zaaknummer
98-02853

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nr. 98/02853

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen een aanslag

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1996

mondelinge behandeling : op 28 maart 2000 te Arnhem door mr N.E. Haas, vice-president, mr Mattthijssen en mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Snoijink, gerechtsauditeur, en mevrouw Vermeulen-Post als griffier

waarbij verschenen : belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur voornoemd

gronden:

1. Na het afbreken in 1991 van een ople iding aan de kunstacademie te Q is belanghebbendes in 1967 geboren en sinds het voorjaar van 1994 weer bij hem inwonende in dienst getreden bij diens broer A die een eenmanszaak exploiteerde. Per 1 januari 1994 is die eenmanszaak omgezet in een vennootschap onder firma (hierna: de firma) met als vennoten de zoon en A.

2. De firma houdt zich onder meer bezig met digitale fotografie, profesionele lay-out/vormgeving, advertising en multimedia.

3. In 1994 heeft de firma voor een bedrag van ƒ 176.622 geïnvesteerd in digitale foto- en computerapparatuur.

4. De firma leed in 1994 een verlies van ƒ 22.643. In de jaren 1995 en 1996 behaalde de firma een winst van onderscheidenlijk ƒ 33.334 en ƒ 99.256.

5. Het balanstotaal van de firma bedroeg per ultimo 1994 ƒ 278.079, ultimo 1995 ƒ 195.719 en ultimo 1996 ƒ 219.632. Het vreemd vermogen van de firma bedroeg per ultimo 1994 ƒ 282.881, ultimo 1995 ƒ 216.665 en ultimo 1996 ƒ 188.444.

6. Het aandeel in de winst van de zoon beliep 50%. Zijn kapitaalrekening vertoont het volgende verloop: 1994 (negatief) ƒ 10.871, 1995 (positief) ƒ 15.589, 1996 (positief) ƒ 55.740.

7. In het onderhavige jaar 1996 heeft belanghebbende de zoon ondersteund met in totaal ƒ 9.785.

8. Tussen partijen is in geschil of het bedrag van ƒ 9.785 is aan te merken als uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

9. Bijdragen als de onderhavige zijn niet aan te merken als uitgaven in de zin van gemelde wetsbepaling indien de ondersteunde gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en financiële positie zelf in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien, en degene die de bijdrage verstrekt derhalve niet geacht kan worden zich redelijkerwijs gedrongen te voelen in het levensonderhoud bij te dragen. Er is dan geen sprake van drukkende uitgaven in de zin van de aanhef van gemeld artikellid.

10. Het betoog van belanghebbende komt hierop neer dat de zoon gelet op de cash-flow van de firma niet kon beschikken over zijn kapitaal in de firma omdat dit feitelijk slechts mogelijk zou zijn door de activa van de firma te liquideren, waarbij het niet aannemelijk zou zijn dat de opbrengst groter zou zijn dan het totaal van de uitstaande schulden, dan wel - zo dit anders zou zijn - dit dermate bezwaarlijk zou zijn, dat belanghebbende zich desalniettemin gedrongen kon voelen de bijdrage te verstrekken om aantasting van het vermogen van de zoon te voorkomen.

11. In dezen valt echter niet in te zien - ook niet in het licht van de wijze waarop de firma was gefinancierd - waarom de zoon zonder een bijdrage als de onderhavige slechts in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien door zijn aandeel in het firmakapitaal aan te tasten en niet door het aangaan van een (eventueel achtergestelde) lening, bijvoorbeeld van belanghebbende. Gelet immers op de positieve ontwikkeling van het resultaat van de firma in de jaren 1994 tot en met 1996 is niet aannemelijk, dat ten tijde van het verstrekken van de bijdrage door belanghebbende zou moeten worden verwacht dat de zoon binnen afzienbare tijd niet tot terugbetaling van een lening in staat zou zijn. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken.

12. Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur aftrek van de (met de drempel verminderde) uitgaven als buitengewone last terecht geweigerd.

13. Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.

Aldus gedaan door de voormelde kamer en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2000 te Arnhem door mr N.E. Haas voornoemd, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier.

waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter van de voormelde kamer,

(I.B. Vermeulen-Post) (N.E. Haas)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 18 april 2000

Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van 150 geheven.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.