Home

Gerechtshof Arnhem, 12-04-2000, AA6548, 97/22345

Gerechtshof Arnhem, 12-04-2000, AA6548, 97/22345

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 april 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA6548
Zaaknummer
97/22345

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

he

Gerechtshof Arnhem

eerste enkelvoudige belastingkamer

nummer 97/22345

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en successie P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het bedrag ad ƒ 33.600,- aan overdrachtsbelasting dat door hem op aangifte is voldaan ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 3 te Z, bij akte d.d. 1 augustus 1997.

Bezwaar

Het voormelde bedrag is, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraak van 22 oktober 1997 gehandhaafd.

Geding voor het hof

Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 25 november 1997 en aangevuld op 14 april 1998.

Tot de stukken van het geding behoort het vertoogschrift.

Bij de mondelinge behandeling op 13 januari 2000 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

De vaststaande feiten

Belanghebbende is buiten gemeenschap van goederen gehuwd geweest met A. Dit huwelijk is door echtscheiding ontbonden op 15 juli 1996.

3.2. Bij akte, verleden op 1 augustus 1997, heeft belanghebbende van zijn voormalige echtgenote verkregen de onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 3 te Z.

3.3. Bij registratie van de akte is 6% van ƒ 560.000,- = ƒ 33.600,- aan overdrachtsbelasting voldaan. In de akte is geen beroep op de vrijstelling gedaan. Belanghebbende heeft echter naderhand het standpunt ingenomen dat de onderhavige verkrijging moet worden vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

Partijen houdt verdeeld, of belanghebbende ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 3 te Z, overdrachtsbelasting is verschuldigd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd hetgeen is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

Daaraan is mondeling toegevoegd - zakelijk weergegeven -

door belanghebbende:

Indien een gemeenschap van goederen was aangegaan vóór de scheiding, was geen overdrachtsbelasting verschuldigd geweest. Er is sprake van rechtsongelijkheid.

4.3.1.2. In geval van een "koude uitsluiting" dient volgens de Hoge Raad de feitelijke gang van zaken in ogenschouw te worden genomen. In feite hebben mijn ex-echtgenote en ik geleefd alsof de onroerende zaak gemeenschappelijk eigendom was.

en door de Inspecteur:

In dit geval is het huwelijksgoederenregime niet tijdens het huwelijk omgezet in een gemeenschap van goederen.

4.3.2.2. De overdrachtsbelasting is een zakelijke belasting. Op grond van het onderhavige juridische feitenbestand is sprake van een belaste verkrijging.

Belanghebbende verzoekt teruggaaf van het bedrag ad ¦ 33.600,- aan overdrachtsbelasting.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

Beoordeling van het geschil

Belanghebbende voert ter ondersteuning van zijn stelling dat de onderhavige verkrijging vrijgesteld is van overdrachtsbelasting het volgende aan:

- De onroerende zaak is op 25 maart 1988 verkregen door zijn ex-echtgenote, A. Zij had indertijd onvoldoende financiële middelen om de overdrachtsbelasting te voldoen. Om zijn gezin onderdak te verschaffen heeft hij als goed huisvader de verschuldigde overdrachtsbelasting voldaan;

- Vanaf de aankoop en gedurende het huwelijk was deze onroerende zaak de echtelijke woning;

- Ingevolge de huwelijkse voorwaarden was hij verplicht alle woonlasten te betalen zonder enige verrekening;

- Belanghebbende is altijd hoofdelijk aansprakelijk geweest voor de te betalen aflossing en rente. Voorts heeft hij de premie van de levensverzekering, de kosten van onderhoud en overige lasten betaald.

Gelet op het vorenstaande is met betrekking tot de echtelijke woning in feite sprake geweest van een gemeenschappelijke onroerende zaak.

5.2. Ingevolge artikel 2, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt ter zake van in Nederland gelegen onroerende zaken steeds overdrachtsbelasting geheven, tenzij sprake is van een ingevolge artikel 3 van die wet uitgezonderde verkrijging dan wel sprake is van een onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden vrijgestelde verkrijging als bedoeld in artikel 15 van die wet.

5.3. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat met betrekking tot de onderhavige onroerende zaak sprake is van een uitgezonderde verkrijging in de zin van artikel 3, onderdeel b, van de Wet dan wel van een vrijstelling ingevolge artikel 15 van de Wet, stuit dit af op de omstandigheid dat ten aanzien van belanghebbende en zijn ex-echtgenote staande het huwelijk onderscheidenlijk de periode waarin zij een gezamenlijke huishouding voerden geen sprake was van een huwelijksgemeenschap onderscheidenlijk een gemeenschap waartoe zij beiden gerechtigd waren (artikel 15, onderdeel g).

5.4. Eveneens is onjuist belanghebbenden stelling dat de onderhavige onroerende zaak die staande het huwelijk (1988) door zijn ex-echtgenote in eigendom werd verkregen, desalniettemin moet worden gelijkgesteld met een tot een (huwelijks)gemeenschap behorende zaak.

De omstandigheid dat belanghebbende in 1988 ten behoeve van zijn ex-echtgenote de verschuldigde overdrachtsbelasting heeft voldaan alsmede steeds hoofdelijk aansprakelijk is geweest voor de betaling van de hypotheekrente en de aflossing brengen geen wijziging in de juridische eigendom. Hetzelfde geldt met betrekking tot het feit dat belanghebbende gevolg heeft gegeven aan de verplichting ingevolge de huwelijksvoorwaarden om de lasten ter zake van het woongenot te voldoen.

5.5. Omdat belanghebbende en zijn ex-echtgenote staande het huwelijk er niet toe zijn overgegaan om hun geldende huwelijksgoederenregime om te zetten in het regime van gemeenschap van goederen is er geen sprake van een geval gelijk aan de situatie dat de onderhavige onroerende zaak tot een huwelijksgemeenschap behoorde.

5.6. Nu de overdrachtsbelasting nauw aansluit bij de formele juridische eigendom en deze voor de verkrijging door belanghebbende berustte bij zijn (ex-)echtgenote, heeft de Inspecteur terecht teruggaaf van de ter zake van die verkrijging verschuldigde overdrachtsbelasting geweigerd.

Slotsom

Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.

Beslissing

Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan te Arnhem op 12 april 2000 door mr De Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 april 2000

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.