Gerechtshof Arnhem, 20-04-2000, AA6613, 97-00555
Gerechtshof Arnhem, 20-04-2000, AA6613, 97-00555
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 20 april 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2000:AA6613
- Zaaknummer
- 97-00555
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede enkelvoudige belastingkamer
nummer 97/0555
Uitspraak
op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Veluwe (hierna: het college) te Apeldoorn betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de zuiveringslasten.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Het college heeft aan belanghebbende als gebruiker van de woning aan de a-straat 1 te Z voor het jaar 1997 een aanslag in de zuiveringslasten opgelegd ten bedrage van ƒ 226,44.
1.2. Deze aanslag, is na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. Het college heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, afgezien van het indienen van een conclusie van dupliek.
1.4. Naar aanleiding van een door het Hof tot het college gericht verzoek tot verstrekken van nadere schriftelijke inlichtingen, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2°, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud) overeenkomstige toepassing heeft gevonden.
1.5. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de gedingstukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
In het onderhavige jaar (1997) bewoonde belanghebbende, tezamen met zijn echtgenote, een huurwoning in de gemeente Z. Hij verbleef in dit jaar echter ongeveer zes maanden in zijn vakantiewoning op een camping te Q (gemeente Z). Het college heeft belanghebbende als gebruiker van bedoelde huurwoning aangeslagen voor de zuiveringslasten. Bij de berekening van het verschuldigde bedrag is, nu de huurwoning bij het begin van het heffingsjaar werd gebruikt door meer dan één persoon, het college uitgegaan van drie vervuilingseenheden.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onderwerpelijke aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld, welke vraag belanghebbende ontkennend en het college bevestigend beantwoordt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en - kennelijk - tot vermindering van de onderwerpelijke aanslag. Het college concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vooreerst dient te worden opgemerkt dat, naar het Hof uit een ambtshalve ingesteld onderzoek is gebleken, de onderhavige aanslag berust op een verbindende verordening (te weten: de Verordening zuiveringslasten waterschap Veluwe 1997; hierna: de Verordening).
4.2. Belanghebbende stelt zich kennelijk op het standpunt dat het college bij de onderwerpelijke aanslagregeling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat - in verband met het verblijf op de camping - zijn huurwoning in 1997 zes maanden niet bewoond is geweest. In feite is, aldus belanghebbende, sprake van een dubbele heffing, aangezien de exploitant van de camping eveneens door het college in de heffing van de zuiveringslasten van het waterschap Veluwe is betrokken en de exploitant zulks heeft doorberekend aan de bewoners van de camping.
4.3. Dit standpunt faalt. Voor een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een langdurig verblijf op een camping waarbij echter de woning wordt aangehouden, kent de Verordening - die uitgaat van een forfaitair heffingssysteem waarbij wordt gekeken naar de toestand bij het begin van het heffingsjaar - immers niet de mogelijkheid van een "tijdsevenredige vermindering" van het verschuldigde (forfaitair berekende) bedrag. Die mogelijkheid, althans een heffing naar tijdsgelang, bestaat ten aanzien van woonruimten (zowel huur- als koopwoningen) slechts indien in de loop van het jaar sprake is van het ontstaan dan wel het eindigen van de heffingsplicht, bijvoorbeeld als gevolg van een verhuizing (zie artikel 4 van de Verordening). Het onderhavige geval is hiermede evenwel niet op één lijn te stellen. Bij de in de Verordening geregelde gevallen van "uitverhuizingen" bestaat kennelijk niet het voornemen metterwoon in de woning terug te keren terwijl niet aannemelijk is dat dat voornemen ook bij belanghebbende afwezig was. Het college heeft derhalve terecht belanghebbende geen "tijdsevenredige vermindering" van het verschuldigde bedrag verleend.
4.4. De omstandigheid dat de exploitant van de camping in het onderhavige jaar eveneens door het college in de heffing van de zuiveringslasten is betrokken en zulks vervolgens, naar belanghebbende - kennelijk - stelt, heeft doorberekend aan de bewoners van de camping, doet hieraan niet af, aangezien zo’n doorberekening een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft tussen de exploitant van de camping en de bewoners daarvan.
4.5 Het beroep is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken oud).
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak
Aldus gedaan te Arnhem op 20 april 2000 door mr Van Schie, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.
(R. den Ouden) (P.M. van Schie)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 april 2000
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien een belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.