Gerechtshof Arnhem, 15-05-2000, AA6659, 98/02730
Gerechtshof Arnhem, 15-05-2000, AA6659, 98/02730
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 15 mei 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2000:AA6659
- Zaaknummer
- 98/02730
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/02730
Uitspraak
op het beroep van Vereniging X, statutair gevestigd te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd bureau Financiën van de gemeente Hengelo Gld (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de hondenbelasting 1998.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het hof
1.1. De aanslag is opgelegd ter zake van het houden van 56 honden binnen de gemeente Hengelo Gld, tot een bedrag van ƒ 4.260,60.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Ambtenaar heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 april 2000 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Ambtenaar.
1.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende heeft haar honden in 1997 tijdelijk ondergebracht in een kennel op het adres a-straat 1 te Q.
2.2. In 1998 heeft belanghebbende aldaar gedurende het gehele jaar 56 honden gehouden.
2.3. In de Verordening hondenbelasting 1998 van de gemeente Hengelo Gld (hierna: de Verordening) is, onder meer, het volgende opgenomen:
"Belastbaar feit
Artikel 1
Onder de naam "hondenbelasting"wordt een directe belasting geheven terzake van het houden van een hond binnen de gemeente.
Belastingplicht
Artikel 2
1. Belastingplichtig is de houder van een hond.
2. (…)
Maatstaf van heffing
Artikel 4
De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
Belastingtarief
Artikel 5
1. De belasting bedraagt per belastingjaar:
a. voor een eerste hond ƒ 69,60;
b. voor een tweede hond ƒ 76,20;
c. voor iedere hond boven het aantal van twee ƒ 76,20.
2. In afwijking in zoverre van de voorgaande leden bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, ƒ 298,20 per kennel.
(…)"
2.4. Aan belanghebbende is op 31 maart 1998, met nummer 1, een aanslag hondenbelasting opgelegd over het gehele jaar 1998, die betrekking heeft op 56 honden, tegen een tarief van ƒ 69,60 voor de eerste, en van ƒ 76,20 voor iedere volgende hond. Aldus bedraagt de aanslag:
eerste hond ƒ 69,60
55 x ƒ 76,20 ƒ 4.191,00
totaal ƒ 4.260,60
2.5. De kennel van belanghebbende is in 1998 niet geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslag bevoegd is opgelegd en de uitspraak op het bezwaarschrift bevoegd is gedaan, en of op de door belanghebbende gehouden honden het zogenoemde kenneltarief als bedoeld in artikel 5 van de Verordening van toepassing is.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
3.2.1. Namens belanghebbende:
3.2.1.1. Het bezwaarschrift kan geacht worden te zijn gericht tegen de opgelegde aanslag over 1998, en het beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaarschrift voor zover betrekking hebbend op die aanslag over dat jaar.
3.2.1.2. Mede in verband met overleg met de gemeente Hengelo Gld is besloten naar die gemeente te verhuizen.
3.2.1.3. Alle aspecten van de vestiging zijn vooraf met de gemeente besproken. Van de gesprekken is geen verslag gemaakt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel blijft gehandhaafd.
3.2.1.4. Andere gemeenten hanteren wel het kenneltarief.
3.2.1.5. Redelijkerwijze is sprake van een kennel.
3.2.2. Namens de ambtenaar:
3.2.2.1. De uitspraak kan geacht worden alleen betrekking te hebben op de opgelegde aanslag over 1998.
3.2.2.2. Van tijdelijke vestiging is inmiddels niet meer te spreken. Overigens kent de Verordening geen bijzondere bepaling voor tijdelijke vestiging.
3.2.2.3. In het vooroverleg is misschien wel gesproken over planologische of milieutechnische problemen, maar met de afdeling belastingen is niet gesproken. Op dit gebied is niets toegezegd.
3.2.2.4. Het kenneltarief is bedoeld voor hondenfokkers. Honden worden dan, na een kort verblijf, verkocht. Dit geldt niet voor belanghebbende.
3.2.2.5. Bij navraag bij andere gemeenten is niet gebleken dat aldaar het kenneltarief wordt toegepast in situaties als de onderhavige.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een bedrag van ƒ 298,20. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft in één geschrift bezwaar gemaakt tegen zowel de opgelegde aanslag hondenbelasting over het jaar 1997 als over 1998. De Ambtenaar heeft het bezwaarschrift niet doen splitsen, doch in één geschrift uitspraak gedaan over beide jaren. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat het bezwaarschrift, de uitspraak op het bezwaarschrift en het beroepschrift geacht kunnen worden betrekking te hebben op 1998. De Ambtenaar heeft toegezegd dat hij de uitspraak van het Hof met betrekking tot het jaar 1998 analoog zal toepassen op het jaar 1997. Het Hof zal op proceseconomische gronden het standpunt van partijen volgen.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat onduidelijk is of sprake is van bevoegd genomen besluiten, en vooralsnog bestreden dat op voldoende wijze is gemandateerd. Zij heeft haar stellingen echter niet nader onderbouwd. Gelet op het gestelde in onderdeel 4.4 van het vertoogschrift en in de bijlage waarnaar aldaar wordt verwezen, is het Hof van oordeel dat aangenomen moet worden dat de aanslag bevoegdelijk is opgelegd, en dat de uitspraak op het bezwaarschrift bevoegdelijk is gedaan.
4.3. Het staat vast dat de kennel van belanghebbende niet is geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland. Alsdan kan, op grond van de duidelijke tekst van artikel 5 van de Verordening, op het houden van honden door belanghebbende het zogenoemde kenneltarief niet worden toegepast.
4.4. Belanghebbende heeft, met hetgeen zij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Ambtenaar, niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente aan haar een toezegging heeft gedaan of zich zodanig heeft uitgelaten of gedragen dat zij daaraan het in rechte te honoreren vertrouwen mag ontlenen dat op het houden van honden door haar, al dan niet op grond van het tijdelijke karakter ervan, het zogenoemde kenneltarief van de Verordening zou worden toegepast. Haar beroep op het vertrouwensbeginsel kan haar derhalve niet baten.
4.5. Voor zover belanghebbende, met haar verwijzing naar andere gemeenten, een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel kan dat haar evenmin baten aangezien, wat er overigens ook zij van de juistheid van die verwijzing nu omtrent de inhoud van de verordeningen die in die andere gemeenten van toepassing zijn en omtrent het door die andere gemeenten gevoerde beleid niets is komen vast te staan, de Ambtenaar niet gehouden is zich naar het al dan niet aldaar gevoerde beleid te richten.
4.6. Indien belanghebbende ook met haar opmerking dat redelijkerwijze sprake is van een kennel en dat een redelijke uitleg van de Verordening inhoudt dat het kenneltarief moet worden toegepast, een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel is het Hof van oordeel dat ook dat beroep moet worden afgewezen. Met betrekking tot de kennel van belanghebbende enerzijds, en kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland anderzijds, is geen sprake van gelijke gevallen nu de kennel immers niet is geregistreerd. Het is aannemelijk, gelet op de door de Ambtenaar gegeven toelichting, dat de gemeenteraad van de gemeente Hengelo met het opnemen van het tweede lid van artikel 5 slechts een beperkte inbreuk op het algemene tarief van de hondenbelasting in het eerste lid heeft willen opnemen, waarbij er kennelijk van uit is gegaan dat in een kennel waarin wordt gefokt voor de verkoop (gemiddeld) vier (moeder)honden aanwezig zijn. Voor deze beperking, tot uitdrukking komend in een strakke formulering van de uitzondering, bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke rechtvaardiging. Het maken van onderscheid tussen het houden van honden voor de fok met het doel de jonge honden te verkopen enerzijds, en het houden en fokken van honden waarbij de jonge honden worden opgenomen in de meute anderzijds, is derhalve gerechtvaardigd. Nu de hoogte van de aanslag, indien geen sprake is van een kennel als bedoeld in de Verordening, evenredig stijgt met het aantal honden dat wordt gehouden, is, met betrekking tot het verschil in behandeling van een kennel als bedoeld in de verordening enerzijds, en het anderszins houden van meerdere honden anderzijds, van disproportionaliteit naar het oordeel van het Hof geen sprake.
5. Slotsom
Op grond van het vorenoverwogene is het beroep van belanghebbende niet gegrond.
6. Proceskosten
Het hof vindt geen termen aanwezig om de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het hof heeft moeten maken.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar waarvan beroep.
Aldus gedaan te Arnhem op 15 mei 2000 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
(A.W.M. van der Waerden) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 mei 2000
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.