Home

Gerechtshof Arnhem, 18-07-2000, AA6944, 99/01204

Gerechtshof Arnhem, 18-07-2000, AA6944, 99/01204

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 juli 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA6944
Zaaknummer
99/01204

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

ak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 99/01204

U i t s p r a a k

op het beroep van X BV te Z (hierna te noemen belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd Financiën van de gemeente P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de baatbelasting van de gemeente P, na verwijzing van het geding naar dit Hof door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 12 mei 1999, nummer 33.730.

1. Aanslag, bezwaar, geding voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch en in cassatie

1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 ter zake van het genot krachtens zakelijk recht van een onroerend goed gelegen aan de a-straat te Z, een aanslag in de baatbelasting a-straat opgelegd ten bedrage van ƒ 3.265,23. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd Financiën gehandhaafd.

2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch dat deze uitspraak heeft bevestigd bij schriftelijke uitspraak van 29 april 1997, nummer 94/2743.

3. Belanghebbende heeft tegen laatstgenoemde uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij genoemd arrest de uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.

2. Geding na verwijzing

2.1. In zijn arrest overwoog de Hoge Raad onder meer:

"(…)

3.2. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat de onderwerpelijke baatbelasting mede wordt geheven terzake van kosten van werken waardoor geen onroerende zaken zijn gebaat. Daarmee heeft belanghebbende, blijkens haar tot de stukken behorende pleitnota bedoeld te betogen dat die werken niet slechts haar, maar alle in de belasting betrokken zaken geen baat hebben gebracht, zodat verhaal door middel van het heffen van een baatbelasting niet toegestaan is. Het Hof heeft, na enige overwegingen te hebben gewijd aan een andere kwestie, namelijk of de onroerende zaak van belanghebbende door het geheel van voorzieningen is gebaat, de evenvermelde stelling van belanghebbende in onderdeel 4.5 van de bestreden uitspraak zonder nadere redengeving verworpen. Aldus is 's Hofs uitspraak op dit punt niet voldoende met redenen omkleed, zodat het derde middel slaagt.

(…).

3.5. Op grond van het hiervoor onder 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen."

2.2. Partijen zijn door het Hof in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van dit arrest een schriftelijke conclusie bij het Hof in te dienen. Zowel het Hoofd Financiën van de gemeente P als belanghebbende heeft een schriftelijke conclusie ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof van 16 maart 2000, gehouden te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en het Hoofd Financiën.

2.3. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en deze overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van de pleitnota moet als hier ingelast worden beschouwd.

3. De vaststaande feiten

Het Hof neemt voor dit geding als vaststaand over hetgeen is vermeld in onderdeel 2 van de hiervoor vermelde uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 1997.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Na verwijzing houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of het Hoofd Financiën ten onrechte door middel van de onderwerpelijke aanslag baatbelasting, kosten van werken heeft verhaald omdat geen van de in het heringerichte gebied gelegen onroerende zaken door die werken zouden zijn gebaat, welke vraag het Hoofd Financiën ontkennend en belanghebbende bevestigend beantwoordt.

2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de na verwijzing genomen conclusies alsmede belanghebbendes pleitnota.

Daaraan zijn ter zitting geen gronden toegevoegd.

4.3. Belanghebbende concludeert tot onverbindendheid van de Verordening en daarmee tot vernietiging van de onderwerpelijke aanslag.

4. Het Hoofd Financiën concludeert daarentegen tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Beoordeling van het geschil

1. Zoals uit onderdeel 2.2. van de uitspraak van het gerechtshof te

`s Hertogenbosch blijkt was de gemeente P ten aanzien van de a-straat genoodzaakt een reconstructie uit te voeren in verband met de omstandigheid dat aldaar in de loop van de tijd een bedrijventerrein was ontstaan, aansluitend aan een elders gelegen bedrijventerrein, waarbij de aan de a-straat gelegen percelen aanvankelijk geen deel uitmaakten van enig bedrijventerrein.

2. In het kader van bedoelde reconstructie zijn voorzieningen getroffen in de vorm van vervanging van de riolering, nieuwe bestrating, straatverlichting en verkeersmeubilair, plaatsing van brandkranen en aanleg van voorzieningen. Als gevolg van de rioleringswerkzaamheden en de verbreding van de weg werd de afwatering verbeterd, werd het algemene aanzicht verfraaid en kreeg een aantal percelen de mogelijkheid van een aansluiting op het gemeentelijke rioolstelsel.

3. Belanghebbende betoogt dat voorzover sprake is van de omlegging van de reeds aanwezige voorzieningen geen sprake is van baat omdat, kort gezegd, niet sprake is van nieuwe voorzieningen. Belanghebbende heeft hierbij kennelijk het oog op de waterleiding-, electriciteits-, en gasvoorzieningen, de aanleg van de straatverlichting en de overige kosten, te weten die met betrekking tot de weg/bestrating.

4. Tussen partijen staat vast dat de voorzieningen die in het kader van bedoelde reconstructie werden getroffen zijn aan te merken als een samenstel in de zin van een samenhangend geheel van werkzaamheden. Tevens staat vast dat de reconstructie niet naar de huidige eisen kon worden gerealiseerd zonder de aanpassing/omlegging van de bestaande nuts-, en andere voorzieningen.

5. Het vorenstaande betekent dat met betrekking tot die voorzieningen, gelet op hun technische en feitelijke samenhang, niet sprake is van onderhoud zoals belanghebbende betoogt, maar van verbetering. Belanghebbendes betoog miskent namelijk dat zich in dezen niet het geval voordoet van achterstallig of regulier onderhoud, omdat niet de noodzaak tot onderhoud maar de noodzaak tot reconstructie de aanleiding voor de werkzaamheden vormde. De omstandigheid dat in een ander verband dan in samenhang met de reconstructie wellicht ook te eniger tijd onderhoud had moeten worden verricht en zoja tot welke bedragen, mist dan betekenis. Ten onrechte verdedigt belanghebbende in dit verband dat elk van de afzonderlijke voorzieningen en niet het geheel van de werkzaamheden maatgevend is zowel voor de vraag of sprake is van voorzieningen die in een baatbelasting kunnen worden betrokken als voor de vraag of sprake is van baat.

Daarom mist ook belanghebbendes betoog ten aanzien van de kosten van het omleggen van de nutsvoorzieningen als onderdeel van de publieke taak van de gemeente betekenis. Die publieke taak doet immers niet af aan het gegeven dat de onderwerpelijke aanpassing werd veroorzaakt door de hiervoor bedoelde reconstructie, terwijl ook het gegeven dat een voorziening in overeenstemming met de wettelijke eisen moet worden uitgevoerd niet een omstandigheid vormt die afdoet aan de baat die onroerende zaken van voorzieningen kunnen hebben. Er is immers geen particulier of openbaar (bouw)werk dat niet conform wettelijke eisen moet worden uitgevoerd.

Op gelijke grond moet worden voorbijgegaan aan belanghebbendes betoog dat voor de onroerende zaken die zijn gelegen aan de a-straat de baat bij het omleggen van de nutsleidingen verwaarloosbaar gering zou zijn. Het Hof acht zulks, gelet op de aard van de voorzieningen, ook niet aannemelijk.

6. Behalve op de hiervoor genoemde, door het Hof verworpen gronden, heeft belanghebbende niet betwist dat door het samenhangend geheel van voorzieningen de onroerende zaken aan de a-straat zijn gebaat. Tussen partijen staat voorts vast dat de vraag welke onroerende zaken zijn gebaat bij het samenhangend geheel van de voorzieningen buiten het kader van de verwijzingsopdracht valt.

7. Het vorenstaande brengt mee dat het gelijk is aan de zijde van het Hoofd Financiën.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak van het Hoofd Financiën.

Aldus gedaan te Arnhem op 18 juli 2000 door mr Van Schie, vice-president, voorzitter, mr Röben en mr De Kroon, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden, fiscaal-jurist, en mr Van der Waerden als griffier.

(A.W.M. van der Waerden) (P.M. van Schie)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 juli 2000

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.