Gerechtshof Arnhem, 23-05-2000, AA6962, 98-02050
Gerechtshof Arnhem, 23-05-2000, AA6962, 98-02050
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 23 mei 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2000:AA6962
- Zaaknummer
- 98-02050
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
HR
Gerechtshof Arnhem
Vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/02050
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Ontvanger van de Belastingdienst/Ondernemingen P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de op haar naam gestelde beschikking invorderingsrente van 11 maart 1998.
1.Beschikking en bezwaar
1.1. De beschikking beloopt een bedrag aan invorderingsrente van ƒ 2.446,-.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ontvanger bij uitspraak van 24 maart 1998 de beschikking gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 6 mei 1998.
2.2. De Ontvanger heeft een vertoogschrift ingediend.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op 18 april 2000 zijn gehoord belanghebbende en haar echtgenoot, alsmede de Ontvanger.
2.4. De notities van het pleidooi dat de Ontvanger bij de mondelinge behandeling heeft gehouden, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
3. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast.
3.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 maart 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1992 opgelegd met een te betalen bedrag van ƒ 29.867,-. Volgens mededelingen op het aanslagbiljet moest dit bedrag uiterlijk 31 mei 1995 zijn betaald en is bij latere betaling invorderingsrente verschuldigd.
3.2. Op 24 maart 1995 heeft de Inspecteur ten onrechte wederom een aangiftebiljet voor het jaar 1992 aan belanghebbende uitgereikt. Belanghebbende heeft dit biljet op 11 april 1995 bij de Inspecteur ingeleverd met daarop de aantekening ''blanco-biljet reeds verzonden 7 oktober 1993. Gegevens in uw bezit''. De Inspecteur heeft het biljet aangemerkt als een bezwaar inzake de eerder ingediende aangifte.
3.3. In verband met dit ''bezwaar'' heeft de Ontvanger, gelet op artikel 25, paragraaf 2, lid 1, van de Leidraad Invorderingswet 1990 (hierna: de Leidraad), bij brief van 18 april 1995 aan belanghebbende uitstel van betaling van het bedrag van de aanslag van ƒ 29.867,- verleend onder mededeling dat vanaf de vervaldatum van de aanslag invorderingsrente verschuldigd wordt.
3.4. Nadat de Inspecteur was gebleken dat het door belanghebbende op 11 april 1995 ingeleverde biljet niet als bezwaarschrift was aan te merken, heeft hij het bezwaar als vervallen beschouwd. Daarbij heeft de Inspecteur verzuimd de Ontvanger te informeren.
3.5. Bij een bestandscontrole in februari 1998 bemerkte de Ontvanger dat geen bezwaar meer aanhangig was. Daarop heeft de Ontvanger op 9 februari 1998 het uitstel ingetrokken en bij beschikking van 11 maart 1998 de invorderingsrente in rekening gebracht.
3.6. Van de op 2 maart 1998 door belanghebbende verrichte betaling van het bedrag van de aanslag van ƒ 29.867,- heeft de Ontvanger een bedrag van ƒ 2.446,- aan invorderingsrente afgeboekt en het restant, ƒ 27.421,-, afgeboekt op de hoofdsom. In mei en juni 1998 heeft belanghebbende het restant van de nog openstaande schuld betaald.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld of het bedrag aan invorderingsrente van ƒ 2.446,- terecht in rekening is gebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Ontvanger bevestigend beantwoordt.
4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
4.3. Daaraan is mondeling afgezien van hetgeen reeds hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen - zakelijk weergegeven - toegevoegd:
Door belanghebbende:
- zij heeft van twee fiscale deskundigen en van een Tweede Kamerlid gehoord dat de invorderingsrente niet voor een geval als dit is bedoeld;
- haar accountant zei dat uitstel geen afstel was en dat het geld wel liquide moest worden gehouden, omdat de fiscus elk moment kon komen; in verband daarmee heeft zij het geld in rekening-courant gehouden; dat heeft slechts circa 1% rente opgeleverd; dat is minder dan de invorderingsrente die zij nu moet betalen.
Door de Ontvanger:
- de wijze waarop belanghebbende liquide middelen belegt is haar eigen zaak;
- een nadere aangifte wordt standaard als bezwaar aangemerkt; dat is de reden dat de Inspecteur de aanslag bij de Ontvanger heeft aangemeld voor uitstel van betaling;
- het ongevraagd verleende uitstel was een kenbare vergissing van de Belastingdienst; de accountant van belanghebbende had kunnen vragen waarom dit uitstel was verleend.
4.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de beschikking van 11 maart 1998.
4.5. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ingevolge artikel 28 van de Invorderingswet 1990 wordt bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn invorderingsrente in rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag.
5.2. De strekking van de regeling van de invorderingsrente is dat de rente in rekening wordt gebracht of vergoed om elk voor- of nadeel met betrekking tot het tijdstip van betalen van belasting weg te nemen. Deze strekking brengt mee, dat bij enkele overschrijding van de betalingstermijn, onafhankelijk van de vraag of al dan niet uitstel van betaling is verleend, invorderingsrente in rekening wordt gebracht.
5.3. In het hier aan de orde zijnde geval is door de Ontvanger aan de belanghebbende ongevraagd en zonder enig denkbare reden uitstel van betaling verleend onder aanzegging van het in rekening brengen van invorderingsrente. In het beroepschrift en in de aanvulling daarop heeft de gemachtigde van belanghebbende dienaangaande opgemerkt:
- de Belastingdienst verleende in de brief van 18 april 1995 uitstel "overeenkomstig ons verzoek", terwijl dit verzoek nooit was gedaan en ook geen bezwaar- of verzoekschrift was ingediend, en
er was sprake van een slordigheid en een administratieve fout van de Belastingdienst.
5.4. Ter zitting heeft belanghebbende zelf daaraan toegevoegd, dat volgens haar accountant het geld wel liquide moest worden gehouden, omdat de fiscus elk moment kon komen.
5.5. Onder voormelde omstandigheden houdt het Hof het ervoor, dat het belanghebbende van stond af aan duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een fout of misverstand aan de zijde van de Belastingdienst.
5.6. Het Hof merkt hierbij op, dat de aanzegging door de Ontvanger in de brief van 18 april 1995 van het in rekening brengen van invorderingsrente te dezen niet anders kon worden verstaan dan als een (zij het ten onrechte) in gebreke stellen van belanghebbende ter zake van overschrijding van de betalingstermijn.
5.7. In artikel 28, paragraaf 2, onderdeel 2, van de Leidraad Invordering 1990 wordt opgemerkt dat het in rekening brengen van invorderingsrente achterwege blijft, indien het niet tijdig voldoen van de verschuldigde belasting niet aan de belastingschuldige kan worden verweten en bovendien de invordering van rente - gelet op de omstandigheden van het geval - onbillijk of onredelijk is.
5.8. Nu het, zoals hiervóór is geoordeeld, belanghebbende aanstonds duidelijk was dat met betrekking tot het verlenen van uitstel sprake was van een fout aan de zijde van de Belastingdienst en belanghebbende op die situatie eenvoudig invloed had kunnen uitoefenen door het opnemen van contact met de Belastingdienst en/of door onverwijlde betaling van de verschuldigde som, handelt de Ontvanger niet onredelijk of onbillijk door in dit geval de in rekening gebracht invorderingsrente in stand te laten.
5.9. De wijze waarop belanghebbende het bedrag van ƒ 29.867,- tijdelijk heeft bewaard of belegd mist voor dit geding betekenis.
6. Slotsom
Het beroep van belanghebbende is niet gegrond
7. Proceskosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan en in openbaar uitgesproken op 23 mei 2000 door mr. Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden als griffier.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 mei 2000
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.