Gerechtshof Arnhem, 22-05-2000, AA6963, 98-02718
Gerechtshof Arnhem, 22-05-2000, AA6963, 98-02718
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 22 mei 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2000:AA6963
- Zaaknummer
- 98-02718
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
ak
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 98/2718
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag en bezwaar
1. De aanslag, genummerd H.1 en gedagtekend 31 januari 1998, is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 122.905
2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 19 mei 1998 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 64.561, met toepassing van het bijzondere tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 op een inkomensbestanddeel van ƒ 58.000.
1. Geding voor het Hof
1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 29 juni 1998 en aangevuld op 7 augustus 1998, waarbij 11 bijlagen zijn overgelegd.
2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen.
3. Bij de mondelinge behandeling op 11 februari 2000 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende en diens gemachtigde, alsmede de Inspecteur.
2.4. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende bij de mondelinge behandeling heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
3. Conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende verzoekt vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 9.561.
3.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. De vaststaande feiten
4.1. Belanghebbende, geboren in 1940, is ongehuwd. Hij woont in Z, in een huurwoning.
4.2. Van 1991 tot 1995 heeft belanghebbende op het adres a-weg 31 te Q een tuinbouwbedrijf uitgeoefend op een gepacht perceel ter grootte van 3.712 m². Op dit perceel bevond zich een woning, het voormalige ouderlijk huis van belanghebbende.
4.3. Belanghebbende heeft het bedrijf overgenomen na het overlijden van zijn broer in 1991. De woning op het bedrijfsperceel was in de periode 1991-1995 niet bewoond.
4.4. Belanghebbende heeft in de periode 1991 tot 1994 met de verpachter geprocedeerd over de vraag of belanghebbende de pacht, in de plaats van zijn broer, mocht voortzetten. Deze procedure eindigde op 6 september 1994 in het voordeel van belanghebbende.
4.5. Op 27 april 1995 heeft de gemeente Q het onderhavige perceel grond gekocht, onder de last van pacht, met het oog op de realisering van het bestemmingsplan b.
4.6. Op 22 mei 1995 heeft de gemeente Q de aan belanghebbende in verband met de pachtontbinding te vergoeden schadeloosstelling als volgt getaxeerd:
Omschrijving: Het perceel is bebouwd met een woning en een bedrijfsgedeelte; verder staat er een schuurtje en opslagruimte, door de pachter gebouwd.
Het niet bebouwde gedeelte bestaat uit erf en tuinbouwgrond. Het onderhavige object is voor de wettelijke duur verpacht aan tuinder X. Pachter X gaf te kennen in verband met zijn leeftijd (55 jaar) en de verplaatsingsperikelen te kiezen voor liquidatie.
Inkomenschade: De netto gekapitaliseerde inkomenschade voor 3500 ca (rekening houdend met vrijkomende arbeid) is te stellen op
ƒ 27.000
Vergoeding duurder wonen: De huidige huurprijs is ƒ 800 p/jr.
Het vervangende is te stellen op:
12 × ƒ 650 = ƒ 7.800.
Het verschil van ƒ 7.000 te
kapitaliseren met de
factor 9 = ƒ 63.000
ƒ 90.000
Overige vergoedingen: Schuur ƒ 5.000
oogstverlies i.v.m.
oplevering op 1-9-1995 ƒ 3.000
verhuiskosten ƒ 5.000
accountantskosten ƒ 2.000
Totale schadeloosstelling ƒ 105.000.
4.7. Op 30 mei 1995 hebben b en w van de gemeente Q besloten aan belanghebbende in verband met de pachtontbinding een schadeloosstelling toe te kennen van ƒ 105.000, op voorwaarde dat het perceel op 1 september 1995 in ontruimde staat zou worden opgeleverd. Hiermee is belanghebbende akkoord gegaan.
5. Het geschil en de standpunten van partijen
5.1. Partijen houdt verdeeld, of de in de schadeloosstelling begrepen vergoeding voor duurder wonen van ƒ 63.000 tot de winst uit onderneming behoort.
5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
5.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd - zakelijk weergegeven -
5.3.1. namens belanghebbende:
5.3.1.1. De verpachter gaf belanghebbende geen toestemming op het bedrijf te gaan wonen zolang de procedure voortduurde. Nadat belanghebbende had gewonnen, raadden ambtenaren van de gemeente belanghebbende af op het bedrijf te gaan wonen in verband met de te verwachten stadsuitbreiding.
5.3.1.2. Belanghebbende heeft de woning op het bedrijf in de periode 1991-1995 uitsluitend gebruikt voor het zetten van koffie, voor enige opslag en voor het voorkweken van bepaalde gewassen. De woning heeft in hoofdzaak leeggestaan.
5.3.2. en door de inspecteur:
5.3.2.1. Hij betwist niet dat belanghebbende, afgezien van het verzet van de verpachter en de nieuwbouwplannen van de gemeente, de bedoeling zal hebben gehad in de woning op het bedrijf te gaan wonen.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Belanghebbende maakt aannemelijk dat hij, na het overlijden van zijn broer, het voornemen had in zijn voormalige ouderlijke woning op het bedrijf te Q te gaan wonen, maar dat hij aanvankelijk aan dit voornemen geen uitvoering heeft kunnen geven ten gevolge van het verzet van de verpachter en dat hij later van het voornemen heeft afgezien in verband met de naderende pachtontbinding in verband met de stadsuitbreiding.
6.2. Onder deze omstandigheden vormt de vergoeding ten bedrage van ƒ 63.000 een in de privé-sfeer genoten vergoeding voor kosten van duurder wonen die niet tot de winst behoort.
6.3. Aan dit oordeel doet niet af dat belanghebbende steeds de volledige pacht als kosten van zijn onderneming heeft aangemerkt, inclusief het deel van de pacht dat aan de woning kan worden toegerekend, en evenmin dat de kosten voor energie en water van de woning, behoudens een privé-deel van ƒ 150, als kosten van de onderneming zijn aangemerkt. Niet in geschil is immers dat belanghebbende in de periode 1991-1995 in privé geen genot van de woning als zodanig heeft gehad.
6.4. Aan het oordeel van het Hof doet evenmin af dat belanghebbende, na de gewonnen procedure over de pachtkwestie, ervan heeft afgezien om de huur van zijn woning te Z op te zeggen en in de woning op het bedrijf te gaan wonen, nu deze keuze werd bepaald door dezelfde omstandigheid die ook tot de pachtontbinding heeft geleid, namelijk de naderende stadsuitbreiding en de daarmee samenhangende beëindiging van zijn bedrijf.
6.5. Het beroep van belanghebbende is gegrond. Tussen partijen is niet in geschil dat het belastbare inkomen van belanghebbende in dat geval dient te worden berekend op ƒ 9.561.
7. Slotsom
Het beroep is gegrond.
8. Proceskosten
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 2 × ƒ 710 × 1,5 ofwel ƒ 2.330.
9. Beslissing
Het Gerechthof:
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 9.561;
gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ¦ 80 te vergoeden;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 2.330, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gedaan te Arnhem op 22 mei 2000 door mrs N.E. Haas, vice-president, voorzitter, Matthijssen en Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (N.E. Haas)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 mei 2000
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.