Home

Gerechtshof Arnhem, 30-06-2000, AA7207, 98-03006

Gerechtshof Arnhem, 30-06-2000, AA7207, 98-03006

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 juni 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA7207
Zaaknummer
98-03006

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

ak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 98/03006

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden navorderingsaanslag.

1. Navorderingsaanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 was aangeslagen naar een belastbaar (en premie-)inkomen van ¦ 77.295, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd genummerd H47. Deze is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de inspecteur van 15 juni 1998 gehandhaafd op een, berekend naar een belastbaar (en premie-)inkomen van ¦ .108.338, met een verhoging van de nagevorderde belasting en premie van honderd percent, waarvan de inspecteur kwijtschelding heeft verleend tot op 50 percent.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 24 juli 1998 en aangevuld op 3 september 1998, waarbij 9 bijlagen zijn overgelegd.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen.

2.3. Bij de mondelinge behandeling op 12 januari 2000 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur voornoemd.

2.4. De notities van de pleidooien die belanghebbende en de Inspecteur bij de mondelinge behandeling hebben gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.

3. Conclusies van partijen

3.1. Belanghebbende verzoekt primair vernietiging van de navorderingsaanslag en subsidiair een verdergaande kwijtschelding van de opgelegde boete.

3.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. De vaststaande feiten

4.1. Belanghebbende exploiteert een café in de vorm van een eenmanszaak. In het café was, in ieder geval in de periode van 1 januari 1992 tot en met 6 oktober 1997, één kansspelautomaat geplaatst, welke was voorzien van mechanische telmechanismen. Tot 1 januari 1995 stond in belanghebbendes zaak een zogenaamde "a-automaat" en daarna een zogenaamde "b-automaat".

4.2. Belanghebbende en de exploitant van de automaat ontvingen elk 50% van de opbrengst. Deze verdeling van de opbrengst is in de jaren vanaf 1992 ongewijzigd gebleven. Belanghebbende rekende éénmaal per week af met de exploitant of met een werknemer van de exploitant.

4.3. Belanghebbende maakte in de periode januari 1992 tot juni 1996 afrekeningsbonnen met tellerstanden op. Van deze afrekeningsbonnen, die aan de exploitant of diens werknemer werden meegegeven, heeft belanghebbende geen afschriften gemaakt. De afrekeningsbonnen zijn niet meer beschikbaar. Met ingang van juni 1996 bewaart belanghebbende de registraties van de tellers.

4.4. Over de periode 1992 tot en met mei 1996 heeft belanghebbende de volgende bedragen als zijn aandeel in de ontvangsten uit de kansspelautomaat verantwoord:

gemiddeld per maand:

1992 ƒ 14.402 1.200

1993 ƒ 18.649 1.554

1994 ƒ 21.250 1.796

1995 ƒ 13.970 1.164

1996 (t/m mei) ƒ 4.418 1.104.

4.5. Over de periode juni 1996 tot en met maart 1997 heeft belanghebbende de volgende bedragen als zijn aandeel in de ontvangsten uit de kansspelautomaat verantwoord:

gemiddeld per maand:

1996 (vanaf juni) ƒ 28.772 4.110

1997 (t/m maart) ƒ 13.975 4.655.

4.6. In november 1992 en op 26 maart 1997 zijn bij belanghebbende boekenonderzoeken ingesteld.

4.7. Tijdens het in 1992 ingestelde onderzoek heeft de controlerende ambtenaar met belanghebbende afgesproken dat de afrekeningsbonnen, waarop de tellerstanden, de datum en het uitgekeerde bedrag vermeld stonden, van de uitbetalende speelautomaten in het vervolg bewaard zouden blijven. Deze afspraak is belanghebbende niet nagekomen.

4.8. Het op 26 maart 1997 ingestelde onderzoek had uitsluitend betrekking op speelautomaten. Het onderzoek maakt deel uit van een landelijke actie. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de Inspecteur belanghebbendes aandeel in de opbrengst van de kansspelautomaat over de periode januari 1992 tot en met mei 1996 nader heeft geschat op ƒ 4.100 per maand.

4.9. Na een brand in maart 1996 is het interieur van belanghebbendes café gerenoveerd.

4.10. De nagevorderde enkelvoudige belasting bedraagt ƒ 16.516.

De Inspecteur heeft een boete opgelegd. Deze bedraagt na een kwijtschelding van 50% ƒ 8.258.

5. Het geschil en de standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt verdeeld, of de Inspecteur terecht een correctie wegens hogere opbrengst van een speelautomaat heeft aangebracht en, zo ja, of de kwijtschelding van de boete terecht beperkt is gebleven tot 50%.

5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

5.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd - zakelijk weergegeven -

5.3.1. namens belanghebbende:

5.3.1.1. Hij is telefonisch akkoord gegaan met de korte oproeptermijn. Hij heeft er geen bezwaar tegen dat beide beroepszaken (98/03005 en 98/03006) vandaag tegelijk worden behandeld.

5.3.1.2. Hij heeft tijdens de schorsing van de behandeling voldoende kennis kunnen nemen van de pleitnotities van de Inspecteur en de daarbij gevoegde bijlagen.

5.3.1.3. Het was bekend dat het tot 1 januari 1995 om een zogenaamde a-automaat ging. De opbrengst van een dergelijke automaat is echter niet zonder meer drie maal zo hoog als van een b-automaat. Dat hangt geheel af van allerlei omstandigheden. Bovendien fluctueert de dagopbrengst van een automaat zeer sterk. De bewijslast rust op de Inspecteur.

5.3.2. door de Inspecteur:

5.3.2.1. Hij heeft evenmin bezwaar tegen de korte oproeptermijn.

5.3.2.2. De b-automaat is een zogenaamde bovenkastautomaat. De opbrengst van de a-automaat ligt een factor drie hoger. Zie blz. 38 van bijlage 13 bij het vertoogschrift. Dit is een rapport van de speelautomatenbranche zelf. De factor 3 kan hij niet hard maken.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. In een geval als het onderhavige, waarin de Inspecteur van mening is dat het belastbare inkomen bij het opleggen van de primitieve aanslag te laag is vastgesteld, rust in beginsel op hem de last aannemelijk te maken dat, en in hoeverre, zulks het geval is.

6.2. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur, met hetgeen hij in het vertoogschrift heeft aangevoerd met betrekking tot de exploitatie van speelautomaten in het algemeen, en met betrekking tot de feiten en omstandigheden in het geval van belanghebbende in het bijzonder, aannemelijk maakt dat belanghebbendes werkelijke ontvangsten vóór juni 1996 tenminste betekenend hoger zijn geweest dan de voor juni 1996 door belanghebbende verantwoorde opbrengsten. In die situatie was de Inspecteur gerechtigd de werkelijke opbrengst door middel van een schatting te bepalen. Gelet op de soort speelautomaten die door belanghebbende daadwerkelijk in zijn onderneming zijn opgesteld, de daaromtrent door de Inspecteur verstrekte gegevens, en op de met ingang van juni 1996 geregistreerde opbrengsten acht het Hof de schatting van de Inspecteur, die uitkomt op een opbrengst van ƒ 4.100 per maand, op zichzelf beschouwd ook voor de jaren 1993 en 1994 redelijk.

6.3. Vervolgens brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich dat belanghebbende, die zich beroept op verschillen die bestaan tussen zijn specifieke situatie en de algemene gegevens en uitgangspunten waarop de Inspecteur zich heeft beroepen, het bestaan van die specifieke situatie en de invloed daarvan op de winstberekening aannemelijk maakt, en een deugdelijke verklaring geeft voor de aanzienlijke stijging van de door hem per maand als opbrengst van de speelautomaten verantwoorde bedragen, nadat hij met ingang van juni 1996 de tellerregistraties is gaan bewaren.

6.4. Belanghebbende maakt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur in diens vertoogschrift (6.1.4.1.) niet aannemelijk dat een verklaring van de opbrengststijging is te vinden in de na de renovatie van zijn zaak, na de brand, gewijzigde omstandigheden. Ook hetgeen belanghebbende overigens aanvoert wordt door de Inspecteur voldoende gemotiveerd betwist, en levert naar het oordeel van het Hof geen aannemelijke verklaring voor de opbrengststijging op. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de sluitingstijden van horecagelegenheden in de gemeente Z reeds in 1988 zijn vrijgegeven, en dat de wetgeving inzake de plaatsing van speelautomaten in laagdrempelige gelegenheden zoals cafetaria’s reeds per 1 januari 1995 is ingegaan. Deze wijzigingen kunnen derhalve voor de breuk die in juni 1996 ontstaat in de verantwoorde opbrengsten van de speelautomaten geen, althans naar het oordeel van het Hof volstrekt geen voldoende, verklaring vormen. Dat het publiek dat zijn zaak bezocht en de bestedingsruimte en de goklust van hen voor de plotselinge ommezwaai in de opbrengst hebben gezorgd heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt.

Belanghebbende maakt dan ook niet aannemelijk dat de schattingen van de Inspecteur in zijn situatie tot een onredelijke uitkomst leiden.

6.5. Door in de periode januari 1992 tot juni 1996 geen afschriften van de afrekeningsbonnen te bewaren heeft belanghebbende zichzelf in een positie gebracht waarin hij moeilijk tegenbewijs tegen de schatting van de Inspecteur kan leveren. Deze omstandigheid moet evenwel aan hemzelf worden toegerekend.

6.6. De Inspecteur maakt met hetgeen hij aanvoert aannemelijk dat belanghebbende in zijn aangiften voor de belastingjaren 1993 en 1994 opzettelijk aanzienlijke bedragen aan opbrengsten van de speelautomaat heeft verzwegen. Het Hof acht in dit geval een verhoging van 50% op haar plaats en acht ook het totale bedrag van de opgelegde boete niet te hoog.

7. Slotsom

Het beroep is ongegrond.

8. Proceskosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig.

9. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan te Arnhem op 30 juni 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, voorzitter, mr Matthijssen en mr Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Snoijink, gerechtsauditeur, en Wagener als griffier.

(N.Th. Wagener) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 augustus 2000

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.