Home

Gerechtshof Arnhem, 29-08-2000, AA7295, 98-02240

Gerechtshof Arnhem, 29-08-2000, AA7295, 98-02240

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 augustus 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA7295
Zaaknummer
98-02240

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

ak

Gerechtshof Arnhem

Tweede meervoudige belastingkamer

nummer 98/02240

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X BV

te : Z

ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift

soort belasting : vennootschapsbelasting

jaar : 1996

mondelinge behandeling : op 15 augustus 2000 te Arnhem door mr Röben, voorzitter, mr De Kroon en mr Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden, fiscaal-jurist, en mr Van der Waerden als griffier

waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde en de Inspecteur,

gronden:

De feiten en het geschil

1. Belanghebbende, opgericht op 11 oktober 1984, exploiteerde in 1996 tezamen met een drietal al dan niet gevoegde dochtermaatschappijen twee steenfabrieken te Q/R en S en een verkoopkantoor.

2. In 1996 verkocht zij 12.26.25 ha grond, gelegen te Q en T, voor ¦ 183.937,- met een boekwinst van ¦ 58.723,-.

Deze grond had zij op 30 december 1993 gekocht en sindsdien verpacht aan A te T.

3. Voorts verkocht belanghebbende in 1996 8.11.45 ha land, gelegen te U en R, voor ¦ 486.870,- met een boekwinst van ¦ 94.677,-.

Dit land, in eigendom verkregen op 8 mei 1989, was niet verpacht.

4. In haar aangifte vennootschapsbelasting 1996 heeft de belanghebbende met betrekking tot de voormelde boekwinsten van totaal ƒ 153.400,- een beroep gedaan op de landbouwvrijstelling van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

5. De Inspecteur heeft die vrijstelling niet verleend op grond van de overweging dat de landerijen niet geheel dan wel nagenoeg geheel in gebruik waren voor landbouwdoeleinden.

6. In de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur - volgens de belanghebbende ten onrechte - in deze weigering volhard.

7. Tussen partijen is niet in geschil dat het hier niet gaat om waardeveranderingen, ontstaan in de uitoefening van het bedrijf, of verband houdend met de omstandigheid dat de gronden voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zullen worden aangewend.

gronden:

8. De landbouwvrijstelling van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet geldt voor waardeverandering van gronden behoudens voorzover deze in de uitoefening van het landbouwbedrijf is ontstaan of verband houdt met de omstandigheid dat de gronden voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zullen worden aangewend. De in 1996 aan het licht gekomen en verzilverde voordelen van ¦ 58.723,- en ¦ 94.677,- worden derhalve niet tot de winst van belanghebbende gerekend indien en voorzover de onderwerpelijke gronden gedurende achtereenvolgens de jaren 1994-1996 en 1989-1996 voor rekening en risico van de belanghebbende werden gebruikt voor de feitelijke uitoefening van de landbouw.

9. Nu de feitelijke exploitatie van de 12.26.25 ha grond te Q en T niet voor rekening en risico van de belanghebbende maar voor die van haar pachter heeft plaatsgevonden kan de gevraagde vrijstelling niet op de boekwinst van ¦ 58.723,- worden toegepast.

In zoverre is het beroep ongegrond.

10. Anders is dat met betrekking tot de 8.11.45 ha grond te U en R die belanghebbende naar haar mededeling sinds de aankoop niet anders heeft gebruikt dan voor het telen van agrarische producten (zoals tarwe, gras en hooi) voor haar rekening en risico.

11. Weliswaar trekt de Inspecteur in twijfel dat de belanghebbende op deze gronden het landbouwbedrijf feitelijk heeft uitgeoefend, maar ter zitting is gebleken dat deze twijfel niet berust op enig onderzoek ter plaatse of op andere concrete gegevens.

Het Hof heeft dan ook geen reden om de onder 10. weergegeven mededeling niet als juist te aanvaarden, zodat het tot uitgangspunt neemt dat de gronden te U en R in de jaren 1989-1996 alleen hebben gediend voor het voortbrengen van producten zoals genoemd in artikel 8, derde lid, van de Wet.

12. Nu deze agrarische bedrijvigheid geheel voor rekening en risico van belanghebbende geschiedde genoot zij ten aanzien van deze gronden voordelen uit landbouwbedrijf, hetgeen meebrengt dat voor de onder 3. vermelde gerealiseerde waardeverandering van ¦ 94.677,- geen reden bestaat om de vrijstelling van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet buiten toepassing te laten.

13. Anders dan de Inspecteur stelt staat daaraan niet in de weg dat belanghebbendes bedrijf is gericht op de fabricage en verkoop van stenen en dat de agrarische exploitatie slechts een gevolg was van de wens van belanghebbende tot het voorhanden hebben van die gronden voor overigens nog niet vastomlijnde doeleinden.

Evenmin ontneemt het feit dat belanghebbende niet over de vereiste werktuigen noch over opstallen voor opslag beschikte en loonwerkers inschakelde aan deze exploitatie het karakter van de feitelijke uitoefening van de landbouw voor eigen rekening en risico.

Een aparte vermelding van deze exploitatie in haar boekhouding is daarvoor niet vereist.

De slotsom

Voor wat betreft de toepasselijkheid van de landbouwvrijstelling op de onder 3. genoemde voordelen - het door belanghebbende subsidiair ingenomen standpunt - is het beroep gegrond.

proceskosten

De Inspecteur wordt veroordeeld tot een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerechtshof redelijkerwijs heeft moeten maken: 2 (beroepschrift en mondelinge behandeling) × 2 (belang 35 % van ¦ 153.400,-) × ¦ 710,- = ¦ 2.840,-, zulks overeenkomstig het Besluit proceskosten fiscale procedures (oud).

beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ¦ 10.587.044,-;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 2.840,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2000 door mr. Röben, raadsheer en voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(A.W.M. van der Waerden) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 september 2000

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.