Home

Gerechtshof Arnhem, 14-09-2000, AA7356, 99-01213

Gerechtshof Arnhem, 14-09-2000, AA7356, 99-01213

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 september 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA7356
Zaaknummer
99-01213

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

EvH

Gerechtshof Arnhem

zesde enkelvoudige belastingkamer

nr. 99/1213

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

ambtenaar : inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting

aangevallen beslissing : uitspraak van 2 april 1999 op bezwaar

soort belasting : motorrijtuigenbelasting

tijdvak van naheffing : 7 december 1998 tot en met 6 maart 1999

aanslagnummer : Y8

mondelinge behandeling : op verzoek van beide partijen niet gehouden

Gronden:

De administratieve boete

1. De onderhavige uitspraak op het bezwaarschrift is met dagtekening 2 april 1999 aan belanghebbende verzonden. De in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) neergelegde termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift eindigde derhalve op vrijdag 14 mei 1999. Deze dag is echter gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag ingevolge artikel 3, lid 3 van de Algemene termijnenwet. Op grond van artikel 1, lid 1 van de Algemene Termijnenwet wordt een in de wet gestelde termijn die op een algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is zodat de termijn in het onderhavige geval eindigde op 17 mei 1999. Het beroepschrift is blijkens een daarop ter griffie van het Gerechtshof geplaatste stempelafdruk eerst bij het Hof ingekomen op 18 mei 1999. Mitsdien is het beroepschrift niet ontvangen vóór het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift.

2. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, tweede lid van de AWB ook nog tijdig ingediend, indien dat geschrift vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn door het Gerechtshof is ontvangen. Nu de envelop waarin het beroepschrift is verzonden het poststempel draagt met de datum 17 mei 1999, is voor het Hof aannemelijk gemaakt dat belanghebbende het beroep vóór het einde van de termijn ter post heeft bezorgd. Het beroepschrift is mitsdien ontvankelijk.

3. Motorrijtuigenbelasting is verschuldigd ter zake van het houden van een personenauto. De belasting wordt geheven van degene op wiens naam bij de aanvang van het tijdvak het kenteken is gesteld.

4. Belanghebbende is volgens het kentekenregister sedert 1 november 1988 houder van het motorrijtuig met kenteken aa-11-bb.

5. Voor het tijdvak 7 december 1998 tot en met 6 maart 1999 heeft belanghebbende niet voor de uiterste betaaldatum de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voldaan. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd over het betreffende tijdvak. De nageheven belasting is op grond van § 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) verhoogd met een boete van ƒ 50,-. Belanghebbende acht de boete-oplegging onjuist.

6. Belanghebbende is van mening dat er sprake is van een eerste verzuim. De inspecteur merkt op dat hij bij het vaststellen van de boete rekening heeft gehouden met een tweede verzuim. De inspecteur stelt dat eerder, namelijk op 18 september 1997, deze belanghebbende een naheffingsaanslag met betrekking tot hetzelfde kenteken is opgelegd. Deze naheffingsaanslag viel toen nog onder het regime van het Voorschrift administratieve boeten 1993. Het Hof heeft geen reden om te twijfelen aan deze stelling. Belanghebbende heeft die stelling niet betwist, doch opgemerkt dat deze naheffingsaanslag een boetebedrag van ¦ 250,-- bevatte. Wat daarvan zij, het tast het standpunt van de inspecteur dat sprake is van een tweede verzuim niet aan. Zo belanghebbende voorts mocht bedoelen dat voor de toepassing van het BBBB 1998 de verzuimen die hebben plaatsgevonden onder de VAB 1993 niet meetellen faalt de klacht eveneens, aangezien in paragraaf 46, lid 3, van het BBBB 1998 is geregeld dat voor het bepalen van het aantal verzuimen mede in aanmerking worden genomen de verzuimen die zijn begaan onder het oude recht. De inspecteur heeft daarom de boete terecht op grond van § 33 van het BBBB 1998 op ƒ 50,- vastgesteld.

7. Het Hof vindt in hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht geen enkele aanleiding om de boete volledig kwijt te schelden.

Kosten aanmaning en dwangbevel

8. Belanghebbende tekent vervolgens beroep aan tegen de aan hem berekende aanmaningskosten van ƒ 10,- en de dwangbevelkosten van ƒ 60,-.

9. Op grond van artikel 7, lid 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen kan tegen de aanmaningskosten en de dwangbevelkosten een bezwaarschrift, dan wel een beroepschrift worden ingediend bij de ontvanger. De ontvanger zal daarop uitspraak dienen te doen. Tegen die uitspraak staat dan vervolgens beroep open bij het gerechtshof.

10. Eerst vanaf 1 september 1999 is het op grond van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mogelijk om tegen meerdere uitspraken van dezelfde inspecteur in één beroepschrift beroep in te stellen. Nu belanghebbendes beroep voor die datum is ingediend dient belanghebbende eigenlijk in staat te worden gesteld zijn beroepschrift te splitsen. Op het beroep inzake de kosten dient dan door het Hof afzonderlijk uitspraak te worden gedaan.

11. Niet gebleken is dat belanghebbende bezwaar en/of beroep bij de ontvanger heeft ingesteld. Er ontbreekt ook een voor beroep vatbare uitspraak. Nu de mogelijkheid niet uitgesloten is dat belanghebbende daarover toch beschikt en door de griffie daarnaar tot op heden niet is gevraagd, dient dit alsnog te gebeuren.

12. Het Hof zal om redenen van proceseconomie het beroepschrift zelf splitsen en een nieuw dossier maken voor het beroepschrift inzake de kosten. De onderhavige zaak is dan alsnog beperkt tot een beroep tegen de opgelegde boete van ¦ 50,--.

13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de uitspraak van de inspecteur dan te worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).

Beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2000 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal

De griffier is wegens vakantie verhinderd om te tekenen.

Het lid van de voormelde kamer,

(J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 september 2000

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ¦ 150,-- geheven.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.