Gerechtshof Arnhem, 24-10-2000, AA9014, 98-00335
Gerechtshof Arnhem, 24-10-2000, AA9014, 98-00335
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2000:AA9014
- Zaaknummer
- 98-00335
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/00335
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Registratie en successie P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag Landinrichtingsrente 1997.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De aanslag is, onder nummer 1 en gedagtekend 27 september 1997, opgelegd tot een bedrag van ƒ 48,20.
1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 29 oktober 1997 tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 1 december 1997 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak op 15 januari 1998 in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 maart 2000 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de Inspecteur gerichte verzoek om schriftelijk nader inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en ten tweede, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden. Partijen hebben niet verzocht haar standpunt opnieuw mondeling te mogen toelichten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de tot woning dienende onroerende zaak, plaatselijk bekend a-weg 1 te Z, gemeente Q. Belanghebbende verkreeg de eigendom door inschrijving in de registers van de akte van transport van 31 juli 1984. In die akte is het perceel omschreven als kadastraal bekend: gemeente R, sektie C, nummer 02.
2.2. Het perceel van belanghebbende is betrokken in de ruilverkaveling q. De lijst der geldelijke regelingen is opgemaakt naar de toestand per 1 maart 1984 en staat onherroepelijk vast. Het perceel van belanghebbende komt op deze lijst voor. Het bedrag aan te betalen ruilverkavelingsrente bedraagt ƒ 48,20, te betalen tot en met het jaar 2023.
2.3. Na de ruilverkaveling is het perceel van belanghebbende kadastraal bekend: Q, sectie N, nummer 03.
2.4. Om administratieve redenen is door de Inspecteur in zijn administratie aan het perceelsnummer de letter "G" toegevoegd. In de bezwaarfase is die letter door de Inspecteur abusievelijk aangezien voor het cijfer "6", en heeft hij in de correspondentie met belanghebbende het perceelsnummer 036 vermeld. Bij het opleggen van de aanslag is naar het juiste perceelsnummer verwezen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting - kort en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd:
3.2.1. door belanghebbende
3.2.1.1. Ik ben door de verkoper in 1984 niet geïnformeerd over de landinrichtingsrente.
3.2.1.2. Het is mij niet bekend welke werkzaamheden in de ruilverkaveling zouden zijn verricht waardoor mijn perceel is gebaat. Het perceelsnummer 036 betreft een slootje op 3 à 4 kilometer afstand van zijn woning. Ik ben geen eigenaar van dat perceel.
3.2.1.3. Ik krijg al vanaf 1992 aanslagen. Ik heb ze wel eens betaald. Soms kreeg ik uitstel. Het is mij nooit duidelijk gemaakt waarom ik de aanslagen krijg. Ook de heer A van het waterschap S snapt het niet.
3.2.1.4. Ik zie af van een vergoeding van proceskosten, andere dan reis- en verblijfkosten.
3.2.2. namens de Inspecteur
3.2.2.1. De aanslag is opgelegd voor perceelsnummer 03. Ik heb het verschil met nummer 036 niet uitgezocht. In het kader van de ruilverkaveling hebben percelen nieuwe nummers gekregen. Ik wil wel nader feitenonderzoek doen. Ik moet uitzoeken of 03 hetzelfde is als 036.
3.3. Belanghebbende klaagt er in beroep over dat hij sedert 1992 al bezwaar maakt tegen de opgelegde aanslagen, maar nooit een bevredigend antwoord heeft gekregen waarom hem deze aanslagen worden opgelegd. Het Hof verstaat het beroep aldus dat belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend 1 december 1997. De laatste dag waarop rechtsgeldig een beroepschrift kon worden ingediend was derhalve 12 januari 1998.
4.2. Een beroepschrift is ook nog tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb).
4.3. Het beroepschrift is gedagtekend 8 januari 1998, en op de enveloppe waarin het is verzonden is door de PTT een poststempel geplaats van 13 januari 1998. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende het beroepschrift tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 12 januari 1998, ter post heeft bezorgd. Belanghebbende is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
4.4. Uit de nader door de Inspecteur verstrekte inlichtingen blijkt dat het vermelden van het perceelsnummer 036 op een misverstand berust. Belanghebbende heeft verklaard hiervoor begrip te hebben. De aanslag is voor het juiste perceel opgelegd met verwijzing naar het juiste perceelsnummer.
4.2. Het is niet in geschil dat het bedrag van de aanslag ten name van belanghebbende voorkomt op de lijst der geldelijke regelingen. Artikel 218 van de Landinrichtingswet bepaalt dat de lijst der geldelijke regelingen, zoals zij door de arrondissementsrechtbank is gesloten, geldt als titel voor de daarin omschreven vorderingen. Ingevolge artikel 229 van de Landinrichtingswet geschieden de heffing en de invordering van de landinrichtingsrente door of vanwege Onze Minister van Financiën en met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990. Bezwaar en beroep kunnen niet zijn gegrond op de stelling dat het verschuldigde bedrag ten onrechte of te hoog is vastgesteld.
4.3. Het vorenstaande betekent dat het beroep van belanghebbende moet worden afgewezen. Daaraan doet niet af dat belanghebbende, ook na de door de Inspecteur verstrekte nadere inlichtingen, nog steeds geen antwoord heeft gekregen op de vraag wat er met zijn perceel bij de ruilverkaveling is gebeurd en waarvoor hij jaarlijks ƒ 48,20 moet betalen. Die vraag en het antwoord daarop zijn voor de fiscale procedure niet van betekenis.
4.4. Ten overvloede wijst het Hof, met betrekking tot belanghebbendes vraag of hij "het genot kan afkopen", op artikel 230 van de Landinrichtingswet waarin de afkoop van de rente over de nog niet ingetreden jaren is geregeld, en naar de bijsluiter bij de aanslag die door de Inspecteur ook als bijlage 2 bij het vertoogschrift voor de onderhavige procedure is gevoegd.
5. Proceskosten
Belanghebbende heeft gemeend het beroep te moeten instellen omdat de Inspecteur hem, ondanks verwoede pogingen van belanghebbende sedert 1992, niet op een adequate wijze duidelijk heeft kunnen maken waarom hij de landinrichtingsrente verschuldigd is. De Inspecteur, die voor belanghebbende in dezen het aanspreekpunt is, had die duidelijkheid, al dan niet na overleg met de diensten die bevoegd en deskundig zijn terzake van de landinrichting, kunnen geven. Het Hof vindt daarin aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende, in goede justitie door het Hof vastgesteld op ƒ 75 voor reis- en verblijfkosten, en hem te gelasten het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 75 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van ƒ 45.
Aldus gedaan te Arnhem op 24 oktober 2000 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 november 2000
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.