Home

Gerechtshof Arnhem, 18-12-2000, AA9354, 00-01107

Gerechtshof Arnhem, 18-12-2000, AA9354, 00-01107

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 december 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2000:AA9354
Zaaknummer
00-01107

Inhoudsindicatie

Aangifte ingevuld in het kader van “Huba-campagne”; geen in rechte te beschermen vertrouwen.

Uitspraak

RdO

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 00/1107

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Franekeradeel (hierna: B & W) betreffende na te melden voor het jaar 1994 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Franekeradeel, na verwijzing van het geding naar dit Hof door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 7 juni 2000, nr. 34.985, BNB 2000/230.

1. Aanslagen, bezwaar, geding voor het gerechtshof te Leeuwarden en in cassatie

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1994 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijk gebruik van twee onroerende zaken op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Franekeradeel opgelegd naar een heffingsmaatstaf van telkens ƒ 57.000,--. Het tegen die aanslagen gemaakte bezwaar is bij uitspraak van B & W ongegrond verklaard. Belanghebbende is van de uitspraak van B & W in beroep gekomen bij het gerechtshof te Leeuwarden. Dit hof heeft de uitspraak van B & W vernietigd, de aanslagen betrekking hebbende op één van beide onroerende zaken verminderd tot aanslagen berekend naar een heffingsmaatstaf van ƒ 46.000,--, en de overige aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld.

1.2. De Hoge Raad heeft bij genoemd arrest de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van het arrest.

2. Geding na verwijzing

2.1. In zijn arrest overwoog de Hoge Raad onder meer:

"3.1. De aanslagen betreffen twee windturbines. Voor het Hof was onder meer in geschil welke gedeelten van beide turbines vallen onder de zogenaamde werktuigenvrijstelling (hierna: de vrijstelling), die in overeenstemming met artikel 5, aanhef en letter a, van het Besluit gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen, zoals dat voor het jaar 1994 luidde, in artikel 3, lid 6, van de Verordening onroerende zaakbelastingen 1994 van de gemeente Franekeradeel is opgenomen.

3.2. Bij de beantwoording van de vraag welke gedeelten van de turbines onder de vrijstelling vallen, heeft het Hof terecht onderzocht welke gedeelten van de turbines verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als werktuigen en niet zelf de werktuigen vormen die als gebouwd eigendom moeten worden aangemerkt.

3.3. Voor dit laatste is naar het oordeel van het Hof bepalend dat deze gedeelten specifiek een productiefunctie vervullen doch niet tevens een steunfunctie hebben, omdat delen die tevens een steunfunctie vervullen, aldus het Hof, zelf het werktuig vormen dat als een gebouwd eigendom moet worden aangemerkt. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de fundering, de mast, het wiekenstel met rotor en het chassis met draaikrans een steunfunctie in deze zin vervullen en daarom, evenals de besturingskast, tot het gebouwde eigendom moeten worden gerekend, waarmee het Hof klaarblijkelijk bedoelt: zelf het gebouwde eigendom vormen. Het subsidiaire onderdeel van het eerste middel bestrijdt dit oordeel ten aanzien van de wiekenstellen met rotor en de chassis met draaikrans, het tweede middel ten aanzien van de besturingskasten, beide met motiveringsklachten.

3.4. Voor de beantwoording van de vraag welke gedeelten van een als gebouwd eigendom aan te merken werktuig zelf dat werktuig vormen, is beslissend of zij kunnen worden verwijderd zonder dat de uiterlijke herkenbaarheid van dat werktuig als dat specifieke werktuig verloren gaat (HR 30 juni 1999, nr. 34314, BNB 1999/298). Het Hof, dat ten tijde van zijn uitspraak genoemd arrest niet kende, heeft een andere maatstaf gehanteerd. Met betrekking tot de masten en de wiekenstellen met rotor van de windturbines kan dit echter niet tot cassatie leiden, omdat in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat deze niet kunnen worden verwijderd zonder dat de uiterlijke herkenbaarheid van de werktuigen/gebouwd eigendommen als windturbine verloren gaat. Dit geldt niet ten aanzien van de andere in geschil zijnde onderdelen van de windturbines, te weten de chassis met draaikrans en de besturingskasten, zodat de middelen in zoverre terecht worden voorgesteld. ’s Hofs uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven en verwijzing moet volgen, opdat alsnog wordt onderzocht of verwijdering van deze gedeelten de uiterlijke herkenbaarheid van de turbines als zodanig verloren zou doen gaan.

3.5. Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.".

2.2. Partijen hebben naar aanleiding van dit arrest ieder een schriftelijke conclusie bij het Hof ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 november 2000, gehouden te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de gemachtigde van belanghebbende alsmede de heffingsambtenaar. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s dient hier als ingelast te worden aangemerkt.

3. De feiten

3.1. Het Hof neemt voor dit geding vooreerst als vaststaand over hetgeen is vermeld in de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden van 20 november 1998, nr. 28/97, onder 2.1 tot en met 2.6.

3.2. Bij brief van 14 juli 2000 (een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken) heeft de firma A te Q (de leverancier van de onderhavige windturbines) het volgende aan belanghebbendes gemachtigde geschreven.

"(…)

Hierbij zenden wij u een overzicht van turbine onderdelen welke verwijderd kunnen worden zonder dat de uitstraling van de windturbine wordt aangetast.

(…)

De besturingskast kan op elke gewenste locatie in de nabijheid van de turbine geïnstalleerd worden, vandaar staat deze ook niet op de bijgevoegde tekeningen. De bekabeling bevind zich op veel plaatsen in het inwendige van de turbine, dit is dus ook niet op de tekening weergegeven.

De genoemde prijzen dienen alleen als richtprijzen (deze kunnen namelijk afwijken van de actuele prijzen daar we sinds een langere periode geen productielijn meer hebben voor deze typen turbine).

type LW01

Turbine onderdeel: Demonteerbaar: Richtprijs:

Fundering Nee (pos. 01) NLG 15.000,00

Mast (30 mtr) Nee (pos. 02) NLG 20.000,00

Rotor + bladen Nee (pos. 03) NLG 20.000,00

Chassis + draaikrans Nee (pos. 04) NLG 5.000,00

Tandwielkast Nee (pos. 05) NLG 12.000,00

Generator Ja (pos. 06) NLG 6.000,00

Krui-inrichting Ja (pos. 07) NLG 2.000,00

Kransremmen Ja (pos. 08) NLG 1.000,00

Besturingskast Ja (n.v.t.) NLG 25.000,00

Werkbordessen Nee (pos 09) NLG 1.000,00

Bekabeling Ja (n.v.t.) NLG 4.000,00

Installatie, montage Nee (n.v.t.) NLG 47.000,00

type LW02

Turbine onderdeel: Demonteerbaar: Richtprijs:

Fundering Nee (pos. 01) NLG 20.000,00

Mast (30 mtr) Nee (pos. 02) NLG 26.000,00

Rotor + bladen Nee (pos. 03) NLG 26,000.00

Chassis + draaikrans Nee (pos. 04) NLG 7.000,00

Tandwielkast Nee (pos. 05) NLG 16.000,00

Generator Ja (pos. 06) NLG 8.000,00

Krui-inrichting Ja (pos. 07) NLG 3.000,00

Kransremmen Ja (pos. 08) NLG 1.500,00

Besturingskast Ja (n.v.t) NLG 35.000,00

Werkbordessen Nee (pos 09) NLG 1.300,00

Bekabeling Ja (n.v.t.) NLG 6.000,00

Installatie, montage etc. Nee (n.v.t). NLG 65.000,00

(…)".

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de chassis met draaikrans en de besturingskasten onder de zogenaamde werktuigenvrijstelling vallen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar daarentegen ontkennend.

4.2. Partijen doen hun standpunt steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota’s.

4.3. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe grieven of weren toegevoegd.

4.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de onderhavige aanslagen tot aanslagen berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 25.161,-- respectievelijk ƒ 47.515,--.

4.5. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Blijkens rechtsoverweging 3.4 van het hiervóór genoemde arrest van de Hoge Raad dient in dit geding na verwijzing uitsluitend nog te worden onderzocht of verwijdering van de chassis met draaikrans en de besturingskasten de uiterlijke herkenbaarheid van de windturbines als zodanig verloren zou doen gaan. Voor zover belanghebbende naast evengenoemde gedeelten van de turbines ook nog andere gedeelten daarvan - zoals onder meer de fundering en de bekabeling - in de rechtsstrijd na verwijzing zou willen betrekken, kan daarop derhalve niet worden ingegaan.

5.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat verwijdering van de chassis met draaikrans en de besturingskasten niet ertoe zal leiden dat de uiterlijke herkenbaarheid van de turbines als zodanig verloren gaat.

5.3. Met betrekking tot de chassis met draaikrans betoogt de ambtenaar dat zonder dit onderdeel de rotor en de bladen niet aan de mast kunnen worden bevestigd. Bij het ontbreken van de chassis met draaikrans zal derhalve, aldus de ambtenaar, de windturbine als zodanig uiterlijk niet meer herkenbaar zijn.

5.4. Het Hof acht, mede gelet op de hiervoor in 3.2 vermelde brief van de firma A, dit betoog van de heffingsambtenaar aannemelijk. Hieruit volgt dat de chassis met draaikrans naar het oordeel van het Hof niet binnen het bereik van de zogenaamde werktuigenvrijstelling valt.

5.5. Met betrekking tot de besturingskast voert de heffingsambtenaar aan dat de turbine zonder deze kast nog wel als zodanig herkenbaar is doch dat, zodra de windturbine wordt blootgesteld aan de wind, deze kapot zou waaien. De rotor en de bladen zouden immers van de mast worden geblazen, waarmee de uiterlijke herkenbaarheid van de windturbine zou zijn verdwenen.

5.6. Dit betoog van de ambtenaar komt in wezen erop neer dat de besturingskast een steunfunctie vervult en uit dien hoofde tot het gebouwde eigendom moet worden gerekend. De vraag of een gedeelte van een windturbine al dan niet een steunfunctie vervult, is blijkens de rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 van het verwijzingsarrest in dezen echter niet relevant. Beslissend is - het zij nogmaals herhaald - of de gedeelten van de windturbine kunnen worden verwijderd zonder dat de uiterlijke herkenbaarheid van de turbine als zodanig verloren gaat.

5.7. Het Hof acht, gelet op de brief van de firma A en de - onweersproken - stelling van belanghebbende dat de besturingskasten zijn geplaatst in een schuur (derhalve niet in of aan de turbine zelf), zulks ten aanzien van de besturingskasten het geval, zodat zij onder de werktuigenvrijstelling vallen.

5.8. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de heffingsgrondslagen als volgt dienen te worden berekend.

Turbine 1: stichtingskosten ƒ 158.000

af: subsidie 35% - 55.300

ƒ 102.700

af: werktuigenvrijstelling 52% - 53.400

ƒ 49.300

af: afschrijving à 10% 3 jaar - 14.820

heffingsgrondslag (afgerond) ƒ 34.500

Turbine 2: stichtingskosten ƒ 170.000

af: subsidie 35% - 59.500

ƒ 110.500

af: werktuigenvrijstelling 52% - 57.460

ƒ 53.040

afschrijving à 10% 0 jaar - ---

heffingsgrondslag (afgerond) ƒ 53.000

5.9. Uit de in 5.8 vermelde berekeningen volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De onderhavige aanslagen dienen te worden verminderd tot aanslagen berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 34.500,-- onderscheidenlijk ƒ 53.000,--.

5.10. Het beroep van belanghebbende is mitsdien ten dele gegrond.

6. Proceskosten

Het Hof acht, nu belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding na verwijzing redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof berekent deze kosten - overeenkomstig het Besluit proceskosten fiscale procedures (oud) - als volgt: twee punten voor proceshandelingen (conclusie na verwijzing en verschijnen mondelinge behandeling) vermenigvuldigd met ƒ 710,-- vermenigvuldigd met een wegingsfactor 0,25, derhalve ƒ 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

7. Beslissing

Het Hof:

vernietigt de uitspraak van B & W;

vermindert de onderhavige aanslagen tot aanslagen, berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 34.500,-- respectievelijk ƒ 53.000,--, en

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 355,--, en wijst de gemeente Franekeradeel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 18 december 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, voorzitter, mr Matthijssen en mr Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

(R. den Ouden) (N.E. Haas)

Afschriften zijn aangetekend verzonden aan partijen op 18 december 2000

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

.