Gerechtshof Arnhem, 10-01-2001, AA9788, 98-02149
Gerechtshof Arnhem, 10-01-2001, AA9788, 98-02149
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 10 januari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2001:AA9788
- Zaaknummer
- 98-02149
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/02149
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de daarbij genomen boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De naheffingsaanslag is met dagtekening 6 februari 1998 opgelegd over het tijdvak 29 mei 1996 tot en met 28 mei 1997. De nageheven enkelvoudige belasting bedraagt ƒ 1.332 inclusief provinciale opcenten. Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking aan belanghebbende een boete opgelegd van eveneens ƒ 1.332.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift kennelijk - en naar het oordeel van het Hof terecht - opgevat als tevens te zijn gericht tegen de boetebeschikking en bij één uitspraak van 3 april 1998 de naheffingsaanslag gehandhaafd en beslist dat er geen aanleiding is het kwijtscheldingsbesluit te herzien.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 12 mei 1998, ingekomen op 13 mei 1998, in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft op 20 november 1998 een vertoogschrift ingediend dat onder meer inhoudt dat, nu belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad, voorbij gegaan kan worden aan de onjuiste bewoordingen met betrekking tot de toepassing van de boetebepalingen.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 maart 2000 te Arnhem. Aldaar is toen verschenen de Inspecteur. Belanghebbende is toen niet verschenen. Na het sluiten van de mondelinge behandeling is gebleken dat belanghebbende telefonisch aan de griffie van de belastingkamer van het Hof heeft laten weten dat hij door autopech niet tijdig aanwezig kon zijn, en dat hij heeft verzocht de mondelinge behandeling van zijn zaak aan te houden. Het Hof is aan dit verzoek tegemoetgekomen. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 november 2000 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende stond vanaf 16 december 1993 en bij de aanvang van het tijdvak waarover is nageheven ingeschreven in het op grond van de Wegenverkeerswet aangehouden kentekenregister, als houder van het motorrijtuig met het kenteken AA-11-BB, brandstof benzine. De datum van afgifte van het voor dit motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs deel I is 2 januari 1982.
2.3. Op 25 april 1997 is namens de Inspecteur bij belanghebbende een onderzoek ingesteld. De controlerend ambtenaar heeft naar aanleiding van dat onderzoek gerapporteerd dat hij bij dat onderzoek heeft geconstateerd dat het motorrijtuig met het kenteken AA-11-BB, merk BMW en kleur grijs, voorzien was van een LPG-installatie. Als bijzonderheid heeft de controlerend ambtenaar opgemerkt:
"In de kofferruimte werd aangetroffen een gemonteerde en aangesloten gastank met een inhoud van 70 liter. De vulopening was gemonteerd bij de reguliere brandstofvulopening. In de motorruimte werd tevens een verdamper welke was aangesloten aangetroffen."
en verder:
"Aangenomen mag worden dat, gelet op de aanwezigheid van stofresten en vuil in de kofferruimte op en in de nabijheid van de bevestigingspunten van de tank, de gasinstallatie reeds een veel langere periode in de auto aanwezig is en ook vermoedelijk ook steeds is gebruikt. X kon geen bewijsstukken en/of andere bescheiden tonen of overleggen met betrekking tot (latere) aankoop, inbouw, keuring en/of tijdelijke uitbouw van de gasinstallatie."
2.4. Belanghebbende heeft tijdens het hiervoor vermelde onderzoek het volgende verklaard:
"Ik heb de installatie vandaag ingebouwd. Bij aankoop in december ’89 lag er een gastank in de auto. (…) Met ingang van 16-12-93 werd de auto weer op mijn naam gezet. (eerst op naam van mijn vrouw). Tot en met 1993 heb ik altijd betaald voor gas. Het verwijderen van de gasinstallatie heb ik zelf gedaan. Sedert drie weken is luchthoeveelheidsmeter stuk. Hierdoor komt/geraakt de motor niet op toeren. Maandag wordt hij ter keuring aangeboden via APK indien het functioneert. In maart heb ik getankt met een losse tank. In maart heb ik niet de gasinstallatie laten inbouwen en ter keuring ergens aangeboden"
2.5. Belanghebbende heeft het vorenbedoelde motorrijtuig kort na het ingestelde onderzoek verkocht. Hij staat sinds 29 mei 1997 niet meer als houder van het onderhavige motorrijtuig in het kentekenregister ingeschreven.
2.6. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag berekend, uitgaande van het verschuldigde tarief voor een motorrijtuig met een eigen massa van 1300 kilogram met een brandstoftoeslag op grond van artikel 23, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) omdat op gas kon worden gereden.
2.7. Bij brief van 4 september 1998 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat de nageheven belasting had moeten worden berekend over de periode 2 juli 1996 tot en met 28 mei 1997. Hij heeft zowel de enkelvoudige belasting als de bij beschikking opgelegde boete daarna ambtshalve verminderd met ƒ 121 tot ƒ 1.211.
2.8. Belanghebbende heeft op geen enkel moment na 2 juli 1996 een aanvraag ingediend om aanpassing van het kentekenbewijs aan een verandering van het hiervoor bedoelde motorrijtuig waardoor de belasting hoger of lager wordt.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de in 1.1. bedoelde naheffingsaanslag en boete heeft opgelegd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd:
3.2.1. door belanghebbende
3.2.1.1. De luchthoeveelheidsmeter was stuk; dat kostte ƒ 1.800. Daarom is besloten de gasinstallatie weer te plaatsen.
3.2.1.2. De gasinstallatie is destijds gedemonteerd vanwege de ruimte die de tank in beslag nam. Het tanken van gas was in Duitsland en Italië een probleem.
3.2.1.3. Er is gas getankt met een losse tank ten behoeve van de caravan. In de caravan wordt ook LPG gebruikt.
3.2.1.4. In april 1997, ten tijde van de controle, was nog geen concrete afspraak gemaakt voor de keuring.
3.2.1.5. De tank die ik inbouwde was de oude tank. Ik kan zelf de tank in- en uitbouwen.
3.2.1.6. De APK-keuringsbewijzen waaruit had kunnen blijken dat de auto niet op gas reed zijn niet naar de Inspecteur gestuurd.
3.2.1.7. De luchthoeveelheidsmeter geeft bij deze auto’s ook problemen als op benzine wordt gereden. De motor is nooit meer goed gaan lopen. De auto is met de losse tankinstallatie kort na de controle verkocht.
3.2.1.8. De personen van wie hij verklaringen heeft meegezonden bij het beroepschrift zijn zonodig bereid hun verklaring voor het Hof te herhalen.
3.2.2. namens de inspecteur
3.2.2.1. De APK-keuring is een momentopname. Belanghebbende kan de gasinstallatie gemakkelijk zelf in- en uitbouwen.
3.2.2.2. Volgens informatie van de garage gaat de luchthoeveelheids-meter vaak stuk door het langdurig rijden op LPG.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag en, naar het Hof begrijpt, van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift en vermindering van de naheffingsaanslag en het bedrag van de boete tot de bedragen zoals die door hem reeds ambtshalve nader zijn vastgesteld.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Motorrijtuigenbelasting is verschuldigd ter zake van het houden van een motorrijtuig. De belasting moet worden voldaan door degene die bij de aanvang van een tijdvak van drie maanden houder van het motorrijtuig is. Als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het kenteken is gesteld in het op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister.
4.2. Ingevolge artikel 22, eerste lid, onderdeel a van de Wet wordt voor de toepassing van de tariefbepalingen uitgegaan van het motorrijtuig zoals het is ingericht bij de aanvang van het tijdvak. Een motorrijtuig is ingericht met een gasinstallatie indien daarin belangrijke onderdelen van een gasinstallatie aanwezig zijn.
4.3. Het Hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de waarnemingen van de controlerend ambtenaar en de juistheid van de rapportage van zijn bevindingen aan de Inspecteur. Uit de hierboven onder 2. vastgestelde feiten en hetgeen belanghebbende en de Inspecteur daaraan nog ter zitting hebben toegevoegd leidt het Hof het vermoeden af dat de onderhavige personenauto van belanghebbende bestemd was om te worden aangedreven door een kracht die niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine of dieselolie, maar tevens aan LPG. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, met al hetgeen hij naar voren heeft gebracht, dit vermoeden niet ontzenuwd. Nu belanghebbende geen aanvraag heeft ingediend om aanpassing van het kentekenbewijs aan een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, kan de ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven.
4.4. Het vorenstaande leidt het Hof tot het oordeel dat de door belanghebbende naar voren gebrachte grieven hem niet kunnen baten. Dit wordt niet anders door de schriftelijke summiere verklaringen die belanghebbende bij zijn beroepschrift heeft overgelegd, en die afkomstig zijn van de echtgenote van belanghebbende, hun twee kinderen en hun overbuurjongen. Gelet op hun relatie met belanghebbende is het Hof er niet van overtuigd dat zij hun verklaring vrij en onafhankelijk van belanghebbende hebben kunnen afleggen. Nu belanghebbende ter zitting nog heeft verklaard dat zij ter zitting slechts hun op schrift gestelde verklaring zouden kunnen herhalen heeft het Hof ervan afgezien de genoemde personen ter zitting te horen.
Overwegingen ambtshalve
4.5. Belanghebbende bestrijdt de gehele aanslag. Het Hof merkt het beroep van belanghebbende aan als tevens te zijn gericht tegen de weigering van de Inspecteur "het kwijtscheldingsbesluit te herzien".
4.6. Ingevolge artikel 33, eerste lid van de Wet, kan, bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvraag is gedaan om aanpassing van het kentekenbewijs aan een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, de ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven. De na te heffen belasting wordt op grond van het tweede lid van genoemd artikel berekend over een tijdsduur van vier aaneengesloten tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het in het eerste lid bedoelde feit wordt geconstateerd. Het derde lid van genoemd artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat niet wordt nageheven over dat gedeelte van het in het tweede lid bedoelde tijdvak dat het motorrijtuig niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig (naar de kennelijke bedoeling van de wetgever op het moment van vorenbedoelde constatering) houdt.
4.7. Nu de datum waarop het kentekenbewijs deel I is afgegeven 2 januari 1983 is, en het kenteken sedert 29 mei 1997 niet meer op naam van belanghebbende staat loopt het tijdvak als bedoeld in 4.6. hiervoor en waarover de naheffingsaanslag kan worden opgelegd van 2 juli 1996 tot en met 28 mei 1997. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag echter opgelegd over een tijdvak dat loopt van 29 mei 1996 tot en met 28 mei 1997.
4.8. Het vermelden van het juiste tijdvak waarover de naheffingsaanslag is opgelegd is in gevallen als het onderhavige naar het oordeel van het Hof essentieel omdat door de Inspecteur slechts de te weinig geheven belasting kan worden nageheven. Op de herrekende belasting die over het op de juiste wijze vastgestelde naheffingstijdvak is verschuldigd komt de werkelijk over dat tijdvak betaalde belasting in mindering. Alleen op deze wijze is controle van de naheffingsaanslag door de belastingschuldige, die slechts de daadwerkelijk door hem betaalde belasting kent, mogelijk. Door de naheffingsaanslag op te leggen zoals hij heeft gedaan heeft de Inspecteur belasting nageheven over een periode die ligt buiten het wettelijke naheffingstijdvak. Het op een naheffingsaanslag-biljet voor de motorrijtuigenbelasting te vermelden tijdvak en het over dat tijdvak berekende hogere bedrag aan belasting maken een zo essentieel onderdeel daarvan uit dat niet kan worden toegestaan dat in dat biljet een onjuist tijdvak wordt vermeld (behoudens een aanstonds aan belastingschuldige duidelijke kennelijke verschrijving) en dat belasting, verschuldigd over een buiten het wettelijke tijdvak gelegen periode, in de naheffingsaanslag wordt begrepen.
4.9. Naar het oordeel van het Hof kan de Inspecteur niet, zoals hij heeft gedaan, aan vorenbedoelde onjuistheid een einde maken door het bedrag van die naheffingsaanslag ambtshalve te verminderen met het ten onrechte daarin begrepen bedrag aan belasting. Die vermindering laat immers onverlet dat daarmee de vermelding van een onjuist tijdvak op het aanslagbiljet in stand blijft.
4.10. Hetgeen hiervoor in 4.6. tot en met 4.9. is overwogen laat geen andere conclusie toe dan dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking niet in stand kunnen blijven. De Inspecteur kan, binnen de grenzen van het recht, een nieuwe naheffingsaanslag opleggen en een nieuwe beschikking nemen.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, nu van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet is gebleken, in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures, in goede justitie vast op ƒ 100 voor reis- en verblijfkosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking waarbij de boete is opgelegd;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 100 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden, en
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van ƒ 80.
Aldus gedaan te Arnhem op 10 januari 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van voormelde enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 januari 2001
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.