Home

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2001, AA9789, 99-00272

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2001, AA9789, 99-00272

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 januari 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AA9789
Zaaknummer
99-00272

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Derde meervoudige belastingkamer

nummer 99/00272

Uitspraak

op het beroep van X BV te .Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Ondernemingen P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de door haar afgedragen loonbelasting/ premie volksverzekeringen over de maand augustus 1998.

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Belanghebbende heeft over de maand augustus 1998 aangifte gedaan van een door haar ingehouden en af te dragen bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen van ƒ 47.963. Zij heeft het aangegeven bedrag in september 1998 in twee termijnen voldaan.

1.2. Belanghebbende heeft tegen haar aangifte en het bedrag dat zij op grond daarvan heeft voldaan bij brief van 30 oktober 1998, ingekomen op 2 november 1998, bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak van 18 december 1998 afgewezen.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 21 november 1995 (deze datum berust kennelijk op een vergissing), ingekomen op 27 januari 1999, in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 december 2000 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord . de Inspecteur. De gemachtigde heeft het Hof per faxbericht van 15 december 2000 meegedeeld dat hij en zijn cliënte afzien van het bijwonen van de mondelinge behandeling van het beroepschrift.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende drijft een onderneming op het gebied van de industriële dienstverlening. Haar personeel verricht scheepsonderhoud, opruimwerkzaamheden op bouwplaatsen en in werkplaatsen, laad- en loswerkzaamheden et cetera. In de onderneming van belanghebbende zijn circa 180 personen in loondienst werkzaam.

2.2. Ongeveer éénderde deel van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door zogenoemde flexibele arbeidskrachten. Met deze arbeidskrachten is overeengekomen dat zij, tegelijk met het in een maand verdiende loon, het naar rato van het aantal gewerkte uren opgebouwde vakantiegeld, uitbetaald krijgen.

2.3. Op de beloningen die belanghebbende heeft uitbetaald heeft zij, bij de bepaling van de in te houden en af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen, op het gehele loon, dus inclusief het periodiek uitbetaalde vakantiegeld, de tijdvaktabel als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) toegepast.

2.4. Belanghebbende heeft bij het doen van de aangifte over het onderhavige tijdvak op de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen een vermindering lage lonen toegepast van ƒ 1.237 op grond van artikel 7 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wva). In het bezwaarschrift dat belanghebbende heeft ingediend tegen het bedrag dat zij op aangifte heeft afgedragen, heeft zij het standpunt ingenomen dat de vermindering ƒ 6.627 moet bedragen in plaats van genoemd bedrag van ƒ 1.237. Belanghebbende verdedigt in beroep dat de vermindering ƒ 2.760 moet bedragen in plaats van ƒ 1.237, zodat de Inspecteur haar bij de uitspraak op het bezwaarschrift een teruggaaf had moeten verlenen van het door haar te veel op aangifte afgedragen bedrag van ƒ 1.523. Dit laatste bedrag is, naar de Inspecteur ter zitting heeft meegedeeld, niet in geschil.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of bij de berekening van de vermindering lage lonen het door belanghebbende periodiek aan haar werknemers uitbetaalde vakantiegeld tot het loon moet worden gerekend.

3.2. Belanghebbende beantwoordt vorenstaande vraag ontkennend. Zij stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot vakantiegeld in zijn algemeenheid sprake is van loon dat in de regel eenmaal per jaar wordt uitbetaald. Op grond van de tekst van de Wet moet vakantiegeld, ook als het periodiek wordt betaald, buiten aanmerking blijven bij de berekening van de vermindering. Belanghebbende beroept zich voorts op de ratio van de regeling. Tot slot doet belanghebbende, naar het Hof begrijpt, een beroep op het gelijkheidsbeginsel dat het Hof opvat als een beroep op artikel 14 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

3.3. De Inspecteur beantwoordt de in 3.1. gestelde vraag bevestigend. Hij is van mening dat het in dezen aankomt op de daadwerkelijke uitbetalingsmomenten. Nu het vakantiegeld periodiek wordt uitgekeerd is geen sprake van loon dat in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Dit begrip moet op dezelfde wijze worden uitgelegd als het gelijkluidende begrip in artikel 26 van de Wet. Belanghebbende heeft, terecht, op het gehele loon de tijdvaktabel toegepast. Ook de Inspecteur doet een beroep op de ratio van de regeling. Tijdvakloon moet volledig in aanmerking worden genomen, behoudens de wettelijke uitzonderingen. Hij is van mening dat belanghebbende zich ten onrechte beroept op het gelijkheidsbeginsel.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting, behalve het onder de feiten vermelde, zakelijk weergegeven nog het volgende toegevoegd:

3.4.1. Het vakantiegeld wordt kennelijk op grond van de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de desbetreffende werknemers periodiek uitbetaald. In hun onderlinge relatie is geen sprake van loon dat in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend.

3.4.2. De passage in het vertoogschrift met betrekking tot de toepassing van het gelijkheidsbeginsel is voor dit geval niet juist. Belanghebbende beroept zich kennelijk niet op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur. Het gelijkheidsbeginsel is niet van toepassing. Er is, in vergelijking met de situatie waarin het vakantiegeld eenmaal per jaar wordt toegekend, geen sprake van gelijke gevallen. Er is geen sprake van een piekbetaling die op grond van de ratio van de regeling niet tot het loon zou moeten worden gerekend.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot teruggaaf van de door haar op aangifte afgedragen belasting tot een bedrag van ƒ 1.523. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 7 van de Wva (tekst 1998) is de vermindering lage lonen van toepassing met betrekking tot de werknemer wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan het toetsloon voor dat tijdvak. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel c, 1e, van de Wva moet onder loon worden verstaan het loon in de zin van de Wet, verminderd met daarin begrepen tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende met haar desbetreffende werknemers is overeengekomen dat zij het vakantiegeld, voor zover die werknemers rechten daarop hebben opgebouwd, periodiek met het tijdvakloon zal uitbetalen. Evenmin is in geschil dat belanghebbende het aan de werknemers toekomende vakantiegeld ook daadwerkelijk periodiek heeft uitbetaald en dat zij op elke uitbetaling, bij de bepaling van de in te houden bedragen aan loonbelasting/premie volksverzekeringen, de tijdvaktabel als bedoeld in artikel 25 van de Wet heeft toegepast. Naar het oordeel van het Hof is in dat geval met betrekking tot het uitbetaalde vakantiegeld geen sprake van loon dat in de regel eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Voor de toepassing van de Wva moet het loon, alvorens het te vergelijken met het zogenoemde toetsloon, derhalve niet worden verminderd met het daarin begrepen vakantiegeld. De woorden "in de regel" in het hiervoor genoemde onderdeel van artikel 1 van de Wva zien op de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en haar desbetreffende werknemers. Daar geldt dat het vakantiegeld periodiek zal worden uitbetaald. Belanghebbendes andersluidende opvatting die kennelijk er vanuit gaat dat "in de regel" ziet op datgene wat in zijn algemeenheid, dus ook in rechtsbetrekkingen tussen andere werkgevers en hun werknemers, geldt, is naar het oordeel van het Hof onjuist.

4.3. Aan het vorenstaande doet de ratio van de vermindering lage lonen niet af. De uitzonderingen die in artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Wva zijn opgenomen hebben goeddeels ten doel pieken in de loonbetalingen buiten aanmerking te laten om aldus te voorkomen dat, waar het normale periodieke loon het toetsloon niet overschrijdt, over één of enkele tijdvakken geen recht op vermindering zou bestaan vanwege een incidenteel hogere beloning. De regeling zoals die in de Wva is opgenomen betekent dat in het algemeen een werkgever op eenvoudige wijze, zonder de noodzaak tot het maken van nadere berekeningen, uit de vergelijking van het loon in de loonstaat (kolom 14) met het toetsloon kan afleiden of recht op de vermindering bestaat.

4.4. Ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt. Gevallen waarin het vakantiegeld periodiek wordt uitbetaald en gevallen waarin het vakantiegeld eenmaal per jaar wordt uitbetaald zijn rechtens noch feitelijk gelijk. Gelet op hetgeen het Hof in 4.3. hiervoor heeft overwogen is de onderhavige ongelijke behandeling van ongelijke gevallen niet disproportioneel of ongerechtvaardigd. Ook bij vergelijking van de behandeling van een periodiek uitbetaalde tantième met het onderhavige periodiek uitbetaalde vakantiegeld, zoals belanghebbende doet, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Periodiek uitbetaalde tantièmes mogen voor de toepassing van de Wva evenmin in mindering op het loon worden gebracht. Naar het oordeel van het Hof vindt belanghebbendes andersluidende opvatting geen steun in het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 1955, nummer 12.361, BNB 1955/282. Uit dat arrest valt geen conclusie over de toepassing van de Wet noch van de Wva te trekken.

5. Conclusie

Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de Inspecteur. De uitspraak op het bezwaarschrift moet worden bevestigd.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep voor het Hof heeft moeten maken.

7. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 17 januari 2001 door mr. J.B.H. Röben als voorzitter, mr. M.C.M. de Kroon en mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts, fiscaal jurist, en mr. M.M. Nuboer als griffier.

(M.M. Nuboer) (J.B.H. Röben)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 januari 2001

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.