Home

Gerechtshof Arnhem, 20-02-2001, AB0415, 99-03152

Gerechtshof Arnhem, 20-02-2001, AB0415, 99-03152

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 februari 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB0415
Zaaknummer
99-03152

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

HR

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/03152

U i t s p r a a k

op het beroep van de Stichting Kerkelijk X (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan haar opgelegde aanslag onroerende-zaakbelasting gebruikers over het jaar 1999.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag, genummerd 1 en gedagtekend 30 juni 1999, is vastgesteld ter zake van het object de a-weg 1 te Z naar een waarde van ƒ 403.000,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak van 13 september 1999 gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de Ambtenaar een conclusie van dupliek.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 9 februari 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de penningmeester van belanghebbende alsmede de Ambtenaar.

1.5. Namens belanghebbende zijn ter zitting twee pleidooien gehouden. De notities van deze pleidooien zijn overgelegd en behoren tot de stukken van het geding.

1.6. Met toestemming van belanghebbende heeft de Ambtenaar ter zitting een ambtelijke notitie van 17 januari 1989 ingebracht. Dit stuk behoort eveneens tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is opgericht door de N.H.-Kerk te Z. Zij exploiteert een gebouw dat als verenigingsgebouw wordt aangeduid. In het verenigingsgebouw (hierna: het gebouw) bevindt zich een mortuarium. Naast kerkelijke activiteiten vinden in het gebouw culturele activiteiten plaats. Deze laatste activiteiten vormen de hoofdzaak. Het gebouw ligt ongeveer 200 m verwijderd van de N.H.-kerk.

2.2. Z behoorde tot 1 januari 1999 tot de gemeente Q. Per die datum is de gemeente Q opgeheven en maakt het grondgebied van die voormalige gemeente onderdeel uit van de gemeente P.

2.3. Over het jaar 1987 was aan belanghebbende door de gemeente Q ter zake van het gebouw een aanslag onroerend-goedbelasting opgelegd. In bezwaar heeft belanghebbende toen verzocht om vermindering van de vastgestelde waarde van het gebouw of om, indien mogelijk, vrijstelling van onroerend-goedbelasting.

2.4. In voormelde ambtelijke notitie, die was opgemaakt ten behoeve van de vergadering van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Q op 17 januari 1989, werd onder meer opgemerkt dat de Verordening op de heffing van onroerend-goedbelastingen geen mogelijkheid bood voor algehele vrijstelling van het gebouw in verband met het multifunctionele gebruik ervan en voorts dat tot een bepaalde verlaging van de eerder vastgestelde waarde kon worden besloten.

2.5. Blijkens vermelding op de ambtelijke nota heeft het College van burgemeester en wethouders besloten ter zake van het gebouw aan belanghebbende vrijstelling van onroerend-goedbelasting te verlenen met ingang van het jaar 1987.

2.6. Van de bekendmaking aan belanghebbende dat het gebouw was vrijgesteld is geen schriftelijk stuk aanwezig. Namens belanghebbende is ter zitting verklaard dat de toenmalige burgemeester van de gemeente Q persoonlijk aan haar bestuur heeft meegedeeld dat het gebouw was vrijgesteld en dat zij daarna nimmer meer aan aanslag voor het gebouw heeft ontvangen.

2.7. Over het jaar 1999, het eerste jaar waarin Z onderdeel uitmaakt van de gemeente P, is belanghebbende ter zake van het gebruik van het gebouw door de Ambtenaar aangeslagen in de onroerende-zaakbelasting. In de uitspraak op het door belanghebbende tegen de aanslag ingediende bezwaar heeft de Ambtenaar vermeld dat in de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1999 geen vrijstelling is opgenomen ten aanzien van verenigingsgebouwen.

2.8. In oktober 1999 heeft de penningmeester van belanghebbende Burgemeester en wethouders van P verzocht om een gesprek. In een gesprek dat in november 2000 heeft plaatsgevonden heeft wethouder A van de gemeente P kenbaar gemaakt dat het bestuur van de voormalige gemeente Q met de gedane toezegging had gehandeld in strijd met de wet, dat de gemeente P de toezegging niet gestand wilde doen en dat vanaf 1999 ter zake van het gebouw onroerende-zaakbelasting moest worden betaald.

2.9. De gemeente P kent in artikel 4, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1999 een vrijstelling voor onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende ook voor het jaar 1999 aan de toezegging in 1989 door de burgemeester van de voormalige gemeente Q vertrouwen kon en mocht ontlenen, dat ter zake van het gebouw geen onroerende-zaakbelasting behoefde te worden betaald.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting - zakelijk weergegeven - toegevoegd:

3.3. Namens belanghebbende:

Het gemeentebestuur van Q was bekend met de activiteiten die in het gebouw plaatsvonden. Het bestuur van belanghebbende heeft zich nimmer gerealiseerd dat de in 1989 gedane toezegging strijdig zou zijn met de wet. Het bestuur hoefde dat ook niet te weten. Bovendien kwam de burgemeester persoonlijk de toezegging doen. Zij meent dat zij dan een gerechtvaardigd vertrouwen mag hebben. De inhoud van de ambtelijke nota die nu ter zitting door de Ambtenaar wordt ingebracht is bij het bestuur van belanghebbende niet bekend. Belanghebbende heeft ter zake nimmer een schriftelijk stuk van de gemeente Q ontvangen.

Namens de Ambtenaar:

Burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Q hebben tegen de ambtelijk adviezen in toch de vrijstelling verleend. De vrijstelling is in strijd met de wet en met het verbod op privileges verleend. De gemeente P wil niet handelen in strijd met de wet.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak én van de aanslag en tot veroordeling van de Ambtenaar in haar proceskosten.

3.5. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Voor dit geding staat vast dat het gebouw niet kwalificeert voor de vrijstelling als genoemd in 2.9. hiervóór.

4.2. Voorts staat vast dat het bestuur van belanghebbende in 1989 aan het College van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Q heeft verzocht om toepassing van de zogenaamde kerkenvrijstelling, dat haar bestuur van de burgemeester persoonlijk de mededeling heeft ontvangen dat het gebouw was vrijgesteld en dat zij vervolgens voor het gebouw nimmer meer een aanslag onroerende-zaakbelasting heeft ontvangen.

4.3. Belanghebbende voert aan dat er bij de leden van haar bestuur geen enkele reden bestond om aan de juistheid van bedoelde mededeling door de burgemeester te twijfelen en dat het bestuur zich ook nimmer bewust is geweest van mogelijke onjuistheid daarvan. Belanghebbende is van mening dat sprake is van een gedane toezegging en een jarenlang gevolgde gedragslijn waaraan zij vertrouwen kan en mag ontlenen.

4.4. Gelet op de feiten en omstandigheden die hier aan de orde zijn, stelt belanghebbende zich naar het oordeel van het Hof terecht op het standpunt dat sprake is van een door het gemeentebestuur van de voormalige gemeente Q gedane toezegging die niet zo duidelijk is strijd was met een juiste toepassing van de wet, dat op de nakoming van die toezegging de belastingplichtige in redelijkheid niet kon rekenen.

4.5. De Ambtenaar heeft niet heeft aangevoerd dat van een toezegging geen sprake was of dat de leden van het bestuur van belanghebbende de onjuistheid van de toezegging hadden moeten beseffen. Hij stelt zich enkel op het standpunt, dat het voormalige gemeentebestuur van Q heeft gehandeld in strijd met de wet en dat van het gemeentebestuur van P niet kan worden gevergd deze juridisch foute werkwijze voort te zetten.

4.6. De Ambtenaar ziet hierbij evenwel over het hoofd dat de gemeente P te dezen moet worden aangemerkt als de rechtsopvolger van de voormalige gemeente Q en dat het bestuur van de gemeente P is gehouden afspraken of toezeggingen die zijn gemaakt of gedaan door het bestuur van de voormalige gemeente Q na te komen. Er is geen reden om met betrekking tot de onderhavige zaak anders te oordelen.

4.7. Opmerking verdient wel dat het het gemeentebestuur van P vrijstaat om een afspraak voor de toekomst op te zeggen. Een bestuur is immers niet gehouden om de werking van een in het verleden ontstane fout voor de toekomst in stand te laten. Dit houdt voor het onderhavige geval in dat, nadat in de loop van 1999 aan belanghebbende het standpunt inzake het niet van toepassing zijn van de vrijstelling is duidelijk gemaakt, er voor de Ambtenaar geen belemmering bestaat om belanghebbende ter zake van het gebouw over een volgend jaar in de belastingheffing te betrekken.

5. Slotsom

Het beroep van belanghebbende is gegrond.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het beroepschrift is opgesteld door de penningmeester van belanghebbende. Ter zitting van het Hof is bijstand verleend door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener.

Het Hof stelt, gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht de te vergoeden kosten vast op [1 punt × ƒ 710,- × 1 (gewicht van de zaak)] ƒ 710,- + reis- en verblijfkosten penningmeester van belanghebbende, begroot op ƒ 40,-, te zamen ƒ 750,-.

7. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de daarbij gehandhaafde aanslag;

- gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 450,-;

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 750,- en wijst de gemeente P aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 20 februari 2001 door mr Röben, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier.

De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

De voorzitter,

(J.B.H. Röben)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 februari 2001

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.