Gerechtshof Arnhem, 23-02-2001, AB0490, 00-01116
Gerechtshof Arnhem, 23-02-2001, AB0490, 00-01116
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 23 februari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2001:AB0490
- Zaaknummer
- 00-01116
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/01116
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : (hierna: de Ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : afvalstoffenheffing en rioolrecht over het jaar 1999
nummer : 1
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende heeft op 20 april 1999 bij de gemeente Enschede aangifte gedaan van vertrek per 1 mei 1999 naar het buitenland (Duitsland) vanaf het adres a-weg 1 te Z. Zijn echtgenote had zich al op 11 februari 1999 laten uitschrijven.
2. Met dagtekening 15 maart 1999 is belanghebbende aangeslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht. Het aangiftebiljet waarmee die heffingen ter kennis van belanghebbende zijn gebracht vermeldt onder andere:
"Vestiging/verhuizing
Bij vestiging in Z of verhuizing uit Z worden de hier genoemde gemeentelijke heffingen in rekening gebracht naar evenredigheid van de periode van het belastingjaar dat men woonachtig is/was in de gemeente Enschede."
3. Na terugkeer in Nederland hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich in november 1999 weer op het onder 1. gemelde adres laten inschrijven.
4. Bij brief van 2 december 1999 heeft belanghebbende de Ambtenaar medegedeeld dat " het huis (…) van 1 mei tot 1 november 1999 onbewoond (was)" en verzocht om teruggaaf van afvalstoffenheffing en rioolrecht over het tijdvak van 1 mei tot 1 november 1999.
5. De Ambtenaar heeft de onder 4. bedoelde brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslagen en op 28 april 2000 uitspraak gedaan. Bij de uitspraak is het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en heeft de Ambtenaar vervolgens ambtshalve overwogen dat het bezwaar ongegrond is en de aanslagen gehandhaafd blijven.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gegaan bij het Hof.
6. Belanghebbendes brief van 2 december 1999 richt zich onmiskenbaar niet tegen de aanslagen maar houdt een verzoek in als bedoeld in artikel 242, lid 1, van de Gemeentewet (hierna: de Wet). De Ambtenaar heeft derhalve ten onrechte uitspraak gedaan op een bezwaarschrift zodat die uitspraak moet worden vernietigd.
7. Het onder 6. weergegeven oordeel zou ertoe leiden dat de Ambtenaar alsnog bij voor bezwaar vatbare beschikking op het verzoek van belanghebbende zou moeten beslissen.
8. De Ambtenaar heeft echter al te kennen gegeven dat hij in dat geval niet anders zou beslissen dan verwoord in zijn uitspraak van 28 april 2000.
Het Hof ziet hierin aanleiding om proceseconomische redenen de beslissing van de Ambtenaar van 28 april 2000 aan te merken als uitspraak op bezwaar tegen een beschikking als bedoeld in artikel 242, lid 3, van de Wet.
9. Een verzoek als bedoeld in artikel 242, lid 1, van de Wet dient - voor zover hier van belang - te worden gedaan binnen zes weken nadat de omstandigheid welke de aanspraak deed ontstaan zich heeft voorgedaan.
10. In de visie van belanghebbende bestaat recht op teruggaaf over het tijdvak dat begint met zijn vertrek uit Nederland. Een verzoek tot teruggaaf zou derhalve binnen zes weken na 1 mei 1999 moeten zijn gedaan.
11. Het aangiftebiljet vermeldt - hoewel dat in de rede had gelegen - niet dat een verzoek tot teruggaaf zoals hier aan de orde binnen een bepaalde termijn dient plaats te vinden. Ook overigens bevat het dossier geen enkel stuk waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende vóór de onderhavige beroepsprocedure van de termijn van artikel 242, lid 1, van de Wet op de hoogte was gesteld.
12. Het Hof vindt, gelet op hetgeen is overwogen onder 11. geen termen aanwezig belanghebbende op grond van overschrijding van de termijn van artikel 242, lid 1, van de Wet niet-ontvankelijk te achten in zijn verzoek.
13. De onder 2. weergegeven vermelding op het aangiftebiljet moet worden aangemerkt als een inlichting die - nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende op grond van die inlichting iets heeft gedaan of nagelaten waardoor hij schade leidt - niet een in rechte te honoreren vertrouwen op kan wekken.
14. De afvalstoffenheffing wordt ingevolge artikel 1, lid 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing 1999 geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen bestaat.
15. Niet in geschil is dat ten aanzien van het perceel a-weg 1 te Z een verplichting bestond als bedoeld in vorenvermeld artikel 10.11.
16. Voor de heffing van de afvalstoffenheffing mist betekenis of ook daadwerkelijk huishoudelijke afvalstoffen worden aangeboden.
17. Belanghebbende heeft het object a-weg 1 niet te koop aangeboden, niet verhuurd of te huur aangeboden, en ook anderszins niet aan derden ter beschikking gesteld. De woning is gemeubileerd gebleven.
18. Als feitelijk gebruiker voor de afvalstoffenheffing dient te worden aangemerkt degene die het desbetreffende object metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften. Hieronder dient te worden begrepen degene die - zoals belanghebbende - een object voor zich ter beschikking heeft aangehouden. De omstandigheden dat belanghebbende in het tijdvak van 1 mei tot 1 november 1999 niet was ingeschreven in de bevolkingsadministratie van de gemeente Enschede en in dat tijdvak feitelijk niet verbleef aan de a-weg 1, doen hieraan niet af.
19. De belastingplicht van belanghebbende voor de afvalstoffenheffing heeft derhalve gedurende het gehele jaar 1999 bestaan zodat voor teruggaaf van die heffing geen aanleiding bestaat.
20. Ingevolge artikel 2, lid 1, en lid 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 1999 - voor zover hier van belang - wordt onder de naam rioolrecht geheven een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd en wordt als gebruiker aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeelt het eigendom gebruikt.
21. Voor de heffing van het rioolrecht is vereist dat daadwerkelijk afvalwater in de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
22. Belanghebbende heeft - onder meer door aan te voeren dat tuin en huis in de desbetreffende maanden niet werden onderhouden - gemotiveerd betoogd dat in de tijd dat hij in het buitenland verbleef geen afvalwater is ontstaan dat op de gemeentelijke riolering is afgevoerd. De Ambtenaar heeft het tegendeel met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt.
23. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat belanghebbende in de maanden mei tot en met oktober 1999 niet belastingplichtig was voor het rioolrecht en dat gelet op artikel 8 van de onder 20. gemelde verordening aanspraak bestaat op teruggaaf van rioolrecht tot een bedrag van 6/12 × ƒ 180,48 = ƒ 90,24.
slotsom:
Het beroep is gedeeltelijk gegrond.
proceskosten:
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof:
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
verleent geen teruggaaf van de geheven afvalstoffenheffing;
verleent teruggaaf van ƒ 90,24 aan rioolrecht;
gelast de Ambtenaar het griffierecht van ¦ 60,-- aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2001 door F.J.P.M. Haas, lid van de enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(A.W.M. van der Waerden) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 februari 2001
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.