Home

Gerechtshof Arnhem, 26-03-2001, AB0815, 98-03582

Gerechtshof Arnhem, 26-03-2001, AB0815, 98-03582

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB0815
Zaaknummer
98-03582

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

HR

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 98/03582

U i t s p r a a k

op het beroep van X Holding BV te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1995 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting met nummer V.01.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. De aanslag, gedagtekend 31 januari 1998, is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.294.055,-.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 15 september 1998 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ¦ 2.249.666,-.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 29 september 1998 en aangevuld op 15 december 1998, waarbij vier bijlagen zijn overgelegd.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen, alsmede de conclusies van repliek en dupliek (met bijlagen).

2.3. Bij de mondelinge behandeling op 6 maart 2001 te Arnhem zijn gehoord belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur.

2.4. De notities van de pleidooien die de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur bij de mondelinge behandeling hebben gehouden worden, met bijlagen, als hier herhaald en ingelast beschouwd.

3. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast.

3.1. Belanghebbende houdt alle aandelen in A Vastgoed BV en in B BV. Samen met deze en andere vennootschappen vormt belanghebbende een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de productie en handel in machines op het gebied van scheepsbouw en waterzuivering.

3.2. Het geplaatste aandelenkapitaal van belanghebbende was in 1995 als volgt verdeeld:

44 certificaten van gewonen aandelen: C-1;

44 certificaten van gewonen aandelen: C-2;

44 certificaten van gewonen aandelen: C-3;

498 preferente aandelen: C.

De heer C is de vader van C-1, C-2, en C-3 (hierna: de kinderen). De door de kinderen gehouden certificaten zijn uitgegeven door de Stichting Administratiekantoor X (hierna: de Stichting). De door C gehouden aandelen zijn niet gecertificeerd. Bestuurder van de Stichting is C (overleden op 25 augustus 1998). C voerde middellijk de directie over belanghebbende.

3.3. In oktober 1995 sluiten C en de kinderen een overeenkomst met B BV met betrekking tot een nog te bouwen pand op een nog te verwerven terrein op het industrieterrein D te Z. C en de kinderen zullen als verhuurder van het nog te bouwen pand optreden en B BV zal het pand gaan huren. Bij de overeenkomst wordt de huur bepaald op 10 percent van de stichtingskosten van het gebouw en van de prijs van de ondergrond. De stichtingskosten worden geraamd op ƒ 4.500.000,-. De overeenkomst wordt aangegaan voor de tijd van vijf jaar uiterlijk ingaande op 1 januari 1997. Behoudens tijdige opzegging door verhuurder of huurder wordt de looptijd van de overeenkomst met nog eens vijf jaar verlengd.

3.4. Bij notariële akte van 23 oktober 1995 cederen de kinderen hun recht op de door B BV gedurende de eerste tien jaar te betalen huurtermijnen om niet aan belanghebbende. C cedeert zijn aandeel in de huuropbrengsten gedurende de eerste tien jaar om niet aan BV Beleggingsmaatschappij E. In de akte is onder ‘Considerans’ vermeld: zulks met het oogmerk een zogenaamde ‘informele kapitaalstorting’ in de vennootschappen te bewerkstelligen.

3.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft de gestelde inbreng van informeel kapitaal berekend op de contante waarde van het recht op de te ontvangen huurtermijnen, te weten ƒ 2.642.407,-. Daarbij is rekening gehouden met stichtingskosten van ƒ 4.500.000,-, een jaarlijkse huur van ƒ 450.000,-, een huurindex van 2,5 percent per jaar vanaf het jaar 2000 en een rentefactor van 5 percent. Over het bedrag van ƒ 2.642.407,- is kapitaalbelasting op aangifte voldaan.

3.6. In de aangifte vennootschapsbelasting voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende het ontvangen recht op toekomstige huurtermijnen geactiveerd tot genoemd bedrag van ƒ 2.642.406,- met als tegenboeking onder Eigen Vermogen een gelijk bedrag aan informeel kapitaal.

3.7. In augustus 1997 is het nieuw gebouwde pand door B BV in gebruik genomen. De stichtingskosten inclusief grond hebben ƒ 5.675.000,- bedragen. Op 18 augustus 1997 komen C en de kinderen bij nadere overeenkomst met B BV overeen dat de huur wordt aangegaan voor een periode van 10 jaar en dat de jaarlijkse huur ƒ 550.000,- bedraagt, elk jaar aan te passen op basis van de wijziging van het CBS-prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie.

3.8. In 1992 verwerft A Vastgoed BV de eigendom van de onroerende zaken a-weg 2-4 te Z voor de prijs van ƒ 585.000,-. Zij verhuurt deze onroerende zaken vervolgens tegen een huursom van ƒ 98.700,- per jaar aan D Reparatie BV. Het huurcontract, afgesloten op 29 september 1992, loopt vijf jaar met een optie voor nog eens vijf jaar en daarna te verlengen met telkens drie jaar.

3.9. In een rapport van 25 mei 1992 inzake een in opdracht van D Reparatie BV uitgevoerd verkennend milieukundig bodemonderzoek is ten aanzien van de ondergrond van a-weg 2 te Z geconcludeerd dat de bodem wel enige verontreiniging bevat, maar dat de gemeten gehaltes bij bestemming van het terrein niet gevaarlijk zijn. Grond die bij werkzaamheden vrijkomt is evenwel niet vrij herbruikbaar.

3.10. In 1993 verkoopt belanghebbende de aandelen in D Beheer BV waartoe D Reparatie BV behoort aan E die handelt namens (uiteindelijk) F BV, in de ter zake opgemaakte intentieovereenkomst ‘koper’ genoemd. Overeengekomen wordt onder meer dat de huurovereenkomst tussen A Vastgoed BV en D Reparatie BV ongewijzigd van kracht blijft en dat indien D Reparatie BV de huurovereenkomst niet verlengt, koper verplicht is de onroerende zaken a-weg 2-4 te kopen tegen een prijs van zeven maal de alsdan geldende huursom. Voorts is overeengekomen dat D Reparatie BV bij die koop belanghebbende vrijwaart van alle mogelijke aansprakelijkheden in verband met eventuele milieuvervuiling.

3.11. In juli 1995 is door RSP-makelaars in opdracht van belanghebbende in het kader van een voorgenomen verkoop van a-weg 2-4 aan C een taxatie uitgevoerd. Het taxatierapport geeft als waarde aan een bedrag van ƒ 575.000,-. In het rapport is op pagina 14 vermeld dat een deel van de grond, dat bij werkzaamheden zou vrijkomen, niet vrij herbruikbaar is, maar dat de gemeten gehalten bij gelijkblijvende bestemming van het terrein niet bezwaarlijk zijn. Het rapport verwijst naar het hiervoor genoemd milieukundig bodemonderzoek van 25 mei 1992.

3.12. Op 22 september 1995 verkoopt belanghebbende de economische eigendom en 99 percent van de juridische eigendom van a-weg 2-4 aan C voor ƒ 475.000,-. Op dat moment bedraagt de huursom ƒ 104.724,- per jaar. Het huurcontract tussen A Vastgoed BV en D Reparatie BV loopt nog tot 1 september 1997. De huursom zal dan volgens het huurcontract ƒ 111.102,- per jaar bedragen. De koopverplichting van F BV bij het niet verlengen van het huurcontract betekent dat zij alsdan de onroerende zaak a-weg 2-4 moet kopen voor een bedrag van (7 maal ƒ 111.102,-) ƒ 777.714,-. C blijft de koopsom van ƒ 475.000,- aan belanghebbende schuldig.

3.13. Bij notariële akte van 23 oktober 1995 cedeert C het recht op de toekomstige door hem gedurende de eerste tien jaren te ontvangen huurtermijnen ter zake van a-weg 2-4 om niet aan BV Beleggingsmaatschappij E, van welke vennootschap hij enig aandeelhouder is. In de akte is onder ‘Considerans’ vermeld: zulks met het oogmerk een zogenaamde ‘informele kapitaalstorting’ in de vennootschap te bewerkstelligen.

3.14. In een brief van 1 september 1997 van Belastingdienst/Registratie en Successie te Q aan de Inspecteur wordt ter zake van a-weg 2-4 een waarde per 22 september 1995 opgegeven van ƒ 575.000,-. Daarbij wordt melding gemaakt van eerder bodemonderzoek. Voorts wordt vermeld dat in een brief van G BV te R van 19 september 1995 wordt opgemerkt, dat het de vraag is of de aanwezige verontreiniging ooit tot daadwerkelijke sanering zal behoeven te leiden en dat, indien wel tot sanering wordt besloten, de kosten daarvan ongeveer ƒ 225.000,- zullen bedragen. De waardetaxateur van de Belastingdienst was ten tijde van zijn taxatie niet bekend met de in 3.12. vermelde koopplicht.

3.15. Ten aanzien van de milieuverontreiniging van de onroerende zaak a-weg 2-4 te Z is noch bij de gemeente, noch bij de provincie een milieusaneringsplan of een voornemen tot milieusanering bekend.

3.16. In een notariële akte van 26 februari 1998 ‘Voorwaarden herfinanciering MBO’ wordt op pagina 5 geconstateerd dat de hiervoor genoemde koopplicht onder vrijwaring van milieuclaims ongewijzigd van kracht blijft.

3.17. De aanslagregeling over het onderhavige jaar is cijfermatig als volgt verlopen:

Aangegeven belastbaar bedrag ƒ 1.455.411 neg

Cessie toekomstige huurtermijnen/informeel kapitaal - 2.642.406

Uitdeling verkoopa-weg 2-4 - 000.000

Correctie dubbele verwerking in aangifte - 2.642.406

Vrijval voorziening groot onderhoud - 44.389

Vastgestelde belastbare winst ƒ 3.973.790

Af: te verrekenen verlies - 1.679.735

Vastgesteld belastbaar bedrag ƒ 2.294.055.

Bij de uitspraak op bezwaar is het belastbare bedrag als volgt vastgesteld:

Belastbare winst volgens aanslag ƒ 3.973.790

Af: correctie vrijval voorziening groot onderhoud - 44.389

Vastgestelde belastbare winst ƒ 3.929.401

Af: te verrekenen verlies - 1.679.735

Vastgesteld belastbaar bedrag ƒ 2.249.666.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de volgende vragen:

a. vormt de verkrijging door belanghebbende van het recht op de toekomstige van B BV te ontvangen huurtermijnen een inbreng van informeel kapitaal (standpunt belanghebbende) of is er sprake van een belastbare bate (standpunt Inspecteur);

b. indien sprake is van een belastbare bate staat goed koopmansgebruik dan uitstel van winstneming toe tot het moment van ontvangst door belanghebbende van de huurtermijnen (standpunt belanghebbende) of moet meteen in het onderhavige jaar belasting worden geheven over de waarde van het verkregen recht (standpunt Inspecteur);

c. van welke waarde moet worden uitgegaan met betrekking tot verkoop op 22 september 1995 door belanghebbende van a-weg 2-4 aan C; is dit ƒ 475.000,-, zoals belanghebbende verdedigt, of is dit ƒ 777.700,- dan wel ƒ 575.000,- zoals de Inspecteur primair respectievelijk subsidiair verdedigt.

4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.3. Daaraan is mondeling, afgezien van hetgeen reeds hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen, toegevoegd - zakelijk weergegeven-:

Namens belanghebbende:

De cessie vervalt bij verkoop door de eigenaren van het aan B BV verhuurde pand. Dat vormt een extra argument voor uitstel van winstneming.

C had het in de Stichting voor het zeggen.

Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoeging van artikel 25, lid 17, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) per 1 januari 1996 is niet een koppeling gelegd met de kostenarresten.

Het rapport van G BV dat gewag maakte van saneringskosten van ƒ 225.000,-, vormde voor belanghebbende aanleiding om de prijs van a-weg 2-4 op ƒ 475.000,- te bepalen.

De bepaling inzake de koopplicht voor 7 maal de huurprijs is bij de verkoop van het pand aan C gehandhaafd. In die zin is het een soort kettingbeding. Zij wijst er wel op dat het pand in slechte staat van onderhoud verkeerde en sloopwaardig was.

Indien er bij verkoop aan C in 1995 sprake was van een meerwaarde bestrijdt hij, de gemachtigde, niet, dat sprake was van een uitdeling.

Door de Inspecteur:

Het is juist dat tijdens de parlementaire behandeling bij de invoeging in de Wet van artikel 25, lid 17, geen koppeling is gelegd met de kostenarresten.

Hij weerspreekt het gestelde onder 3.2. in de pleitnota van belanghebbende dat C dan wel een volgende eigenaar niet zelf D Reparatie BV kan verplichten tot aankoop over te gaan.

De onderhavige situatie zit dicht tegen de kostenarresten aan. Ook hier is de samenhang tussen de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting aan de orde.

Hij wijst nog op het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 1997, nr. 32 692, BNB 1997/404*, inzake activering van in een onderneming ingebrachte auteursrechten.

Gelet op de verplichting tot koop bij beëindiging van de huur van het pand a-weg 2-4 voor in ieder geval ƒ 777.700,- en de vrijwaring door de huurder voor aansprakelijkheden in verband met de bodemverontreiniging, is een prijs van ƒ 777.700,- reëel. Het pand is, gelet op die voorwaarden, een aantrekkelijk beleggingsobject.

4.4. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil.

De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Voor het geval het Hof belanghebbendes stelling in de hiervoor onder a. en b. omschreven punten van geschil volgt stelt hij subsidiair dat, ondanks dat ter zake van de verkoop van de onroerende zaak a-weg 2-4 aan C bij de aanslagregeling een bedrag van ƒ 100.000,- als niet aftrekbare uitdeling bij de berekening van de belastbare winst van belanghebbende is aangemerkt, op grond van interne compensatie die uitdeling met een bedrag van (ƒ 777.700,- - ƒ 575.000,-) ƒ 202.700,- moet worden verhoogd.

5. Beoordeling van het geschil

(geschilvraag onder a)

5.1. Het voordeel voor belanghebbende, te weten de verkrijging om niet van het recht op toekomstige huurtermijnen, is aan haar niet opgekomen in de uitoefening van de voor haar rekening gedreven onderneming. Ter zake van het recht bestond, anders dan in de kostenarresten, vóór de cessie tussen belanghebbende als cessionaris en haar aandeelhouders als cedenten geen rechtsverhouding.

5.2. De conclusie kan daarom niet anders zijn dan dat in het onderhavige geval de oorzaak van de ontstane vermogensvermeerdering bij belanghebbende als gevolg van de verkrijging van het recht uitsluitend is gelegen in de vennootschappelijke betrekking tussen belanghebbende en haar aandeelhouders. Van een te belasten bate kan dan niet worden gesproken.

5.3. De geschiedenis van de totstandkoming van het per 1 januari 1996 in de Wet ingevoegde zeventiende lid van artikel 25 (vergelijk: Vierde Nota van wijziging, Wet van 15 december 1995, Stb. 633, Kamerstukken II 1994/95, 23 219, nr. 12, blz. 10) staat aan deze conclusie niet in de weg.

5.4. Nu geschilvraag a. in de door belanghebbende bepleite zin moet worden beantwoord, behoeft geschilvraag b. geen beantwoording meer.

(geschilvraag onder c)

5.5. Belanghebbende verkoopt in september 1995 de onroerende zaak a-weg 2-4 te Z aan haar aandeelhouder voor een prijs van ƒ 475.000,-. In augustus 1992 heeft zij de onroerende zaak gekocht voor ƒ 585.000,-.

5.6. Belanghebbende stelt met betrekking tot de waarde van het pand ten tijde van de verkoop in september 1995 het volgende:

zij mocht afgaan op de taxatie die op 3 juli 1995 door RSP-makelaars is uitgevoerd; die taxatie kwam uit op een waarde van ƒ 575.000,- in verhuurde staat;

de WOZ-waarde per 1 januari 1994 beliep ƒ 447.000,-;

bij de taxatie is geen rekening gehouden met vervuiling van de bodem en aanwezigheid van asbestplaten in het gebouw;

uit het rapport van G BV blijkt dat de saneringskosten worden geschat op ƒ 225.000,-;

de bepaling inzake de koopverplichting tegen 7 maal de huursom is opgenomen omdat de verhuurder (A Vastgoed BV) bij beëindiging van de huur door de huurder vreesde dat, gelet op de staat van onderhoud en de milieubezwaren, het pand niet anders dan na grondige renovatie en omvangrijke investeringen weer verhuurbaar zou zijn;

de financiële situatie van de huurder was in 1995 als slecht te beschouwen;

veranderingen in de verkeerssituatie en de aanleg van een nieuw industrieterrein hebben de lokatie Veilingweg minder aantrekkelijk gemaakt.

5.7. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaak ƒ 777.000,- bedraagt, zijnde de koopsom die F BV bij het einde van het huurcontract verplicht zou zijn aan de verhuurder, belanghebbende, te betalen indien alsdan de huur door de huurder zou worden opgezegd. Deze koopverplichting is overeengekomen tussen onafhankelijke derden. De Inspecteur heeft voorts aangevoerd:

bij de taxaties van de onroerende zaak door de Belastingdienst, door RSP-makelaars en voor de WOZ zijn de op de onroerende zaak aanwezige kraanbanen niet meegenomen, terwijl die wel in de verkoop aan C zijn begrepen;

de taxateur van de Belastingdienst was niet bekend met de inhoud van het huurcontract en in het rapport van RSP-makelaars wordt over de inhoud van het huurcontract en de koopverplichting van de huurder ook niet gesproken; bij de WOZ-waardering is de koopverplichting eveneens buiten beschouwing gebleven;

de bodemverontreiniging is niet ernstig en belemmert niet de bedrijfsvoering;

elke aansprakelijkheid voor saneringskosten is afgewenteld op de huurder;

de financiële situatie van de huurder van het pand, D Reparatie BV was anders dan belanghebbende stelt niet slecht; ultimo 1995 had D Reparatie BV een fors positief eigen vermogen; in 1996 steeg zowel de winst als het eigen vermogen.

Subsidiair is de Inspecteur van mening dat de waarde op 22 september 1995 ten minste ƒ 575.000,- bedraagt.

5.8. Tot aan de verkoop van a-weg 2-4 in september 1995 aan haar aandeelhouder C beschikte belanghebbende over een onroerende zaak ten aanzien waarvan (a) zekerheid bestond dat de huursom na toepassing jaarlijkse indexering in september 1997 ƒ 111.102,- per jaar zou bedragen, (b) voor F BV de verplichting bestond om de onroerende zaak te kopen voor een bedrag van 7 maal de huurprijs indien de huur door de huurster zou worden opgezegd, en (c) niet belanghebbende maar enkel de huurder aansprakelijk kon worden gesteld voor kosten van sanering wegens milieubezwaren. Bij de verkoop van de onroerende zaak aan C zijn deze bepalingen gehandhaafd. Onder deze omstandigheden stelt de Inspecteur terecht dat aan de onroerende zaak bij de verkoop aan C een hogere waarde moet worden toegekend dan de tussen belanghebbende en haar aandeelhouder C overeengekomen prijs. De Inspecteur heeft in dit verband voorts voldoende aannemelijk gemaakt en belanghebbende heeft onvoldoende weersproken, dat de financiële situatie van D Reparatie BV niet ongunstig was en dat bij voornoemde drie taxaties geen rekening is gehouden met de inhoud van het lopende huurcontract. Belanghebbende heeft tegenover de bestrijding door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de geconstateerde bodemverontreiniging de bedrijfsvoering in het bedrijf hinderde of noopte tot sanering, waardoor tot een lagere waarde zou moeten worden geconcludeerd.

5.9. Gelet op het voorgaande, alsmede op de hoogte van de in september 1995 reeds geldende huursom van ƒ 104.724,- per jaar en op de omstandigheid dat gesteld nog gebleken is dat in september 1995 was te verwachten dat D Reparatie BV in 1997 het huurcontract zou beëindigen, is het Hof van oordeel dat een waarde van de onroerende zaak in september 1995 van ƒ 777.700,- niet te hoog is.

5.10. Het gelijk in geschilvraag c. is derhalve aan de Inspecteur. Voor dat geval is niet langer in geschil dat sprake is van een niet van de winst van belanghebbende aftrekbare uitdeling aan haar aandeelhouder.

6. Slotsom

Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond.

De aanslag moet worden berekend overeenkomstig de meer subsidiaire conclusie van de Inspecteur zoals vermeld in de conclusie van dupliek;

Vastgestelde belastbare winst uitspraak op bezwaar ƒ 3.929.401

af: Geen winst cessie huurtermijnen - 2.642.406

bij: Hoger bedrag van de uitdeling - 202.700

Belastbare winst ƒ 1.489.695

Te verrekenen verlies - 1.489.695

Belastbaar bedrag nihil.

Resterend verlies (ƒ 1.679.735 - ƒ 1.489.695) ƒ 190.040,-.

7. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op [2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek, verschijnen ter zitting) × ƒ 710,- × 2 (gewicht van de zaak) × 1 (samenhang met hofnummer 98/04221)] ƒ 3.550,-.

8. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden;.

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 3.550,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

Aldus gedaan en in openbaar uitgesproken op 26 maart 2001 door mr. Röben, raadsheer, als voorzitter, mrs De Kroon en Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van Wagener, als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(N.Th. Wagener) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 maart 2001

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.