Home

Gerechtshof Arnhem, 27-03-2001, AB0816, 98-00764

Gerechtshof Arnhem, 27-03-2001, AB0816, 98-00764

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB0816
Zaaknummer
98-00764

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

RdO

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 98/00764

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en successie te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van 51/100 deel van de eigendom van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met aanbehoren en tuin, plaatselijk bekend als a-weg 1 te Z, op 2 oktober 1997 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 6.732,--.

1.2. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naheffingsaanslag ten bedrage van ƒ 6.309,--.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof.

De Inspecteur heeft vervolgens een vertoogschrift ingediend.

1.4. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen.

2. Feiten

In 1993 verkregen belanghebbende, de heer X-2 en de heer X-3 gezamenlijk in de verhouding van respectievelijk 49 percent, 49 percent en twee percent de eigendom van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met aanbehoren en tuin, op de begane grond, plaatselijk bekend a-weg 1 te Z. Belanghebbende en de heer X-2 wonen samen in deze woning. Bij akte van verdeling van 25 april 1997 heeft belanghebbende vervolgens van zijn deelgenoten het resterende deel van 51 percent van het appartementsrecht in eigendom verkregen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of laatstbedoelde verkrijging van - kort gezegd - 51 percent ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.

3.4. De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

4.1. De bestreden uitspraak is gedagtekend 10 december 1997. De beroepstermijn van zes weken eindigde derhalve met 21 januari 1998.

4.2. Het op 13 januari 1998 gedagtekende beroepschrift is blijkens de daarop geplaatste stempelafdrukken achtereenvolgens ingekomen op 14 januari 1998 bij het gerechtshof te Amsterdam; op 23 januari 1998 bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage en op 17 februari 1998 bij dit Hof.

4.3. Ingeval - veronderstellenderwijs - ervan wordt uitgegaan dat de Inspecteur bij de bestreden uitspraak niet overeenkomstig artikel 6:23 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) melding heeft gemaakt bij welk gerechtshof daartegen beroep kon worden ingesteld, is - nu in zo een geval voor de vraag of een beroepschrift tijdig is ingediend het tijdstip van indiening bij de onbevoegde administratieve rechter bepalend is (artikel 6:15, derde lid, onderdeel a, Awb) - het onderhavige beroepschrift binnen de wettelijke termijn van zes weken ingediend.

4.4. Ingeval - veronderstellenderwijs - ervan wordt uitgegaan dat de Inspecteur bij de bekendmaking van de bestreden uitspraak belanghebbende erop heeft gewezen dat daartegen binnen de termijn van zes weken beroep kon worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, heeft het volgende te gelden.

4.5. Indien een beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegde administratieve rechter, voorziet de Awb niet in de gevolgen van een verzuim van het onbevoegde orgaan het geschrift zo spoedig mogelijk door te zenden. Een dergelijk verzuim mag echter niet voor rekening van de indiener van het geschrift komen. Indien het beroepschrift binnen twee weken wordt doorgezonden, kan nog juist worden gesproken van een zo spoedig mogelijke doorzending. In overeenstemming hiermee moet bij doorzending op een later tijdstip het beroepschrift geacht worden te zijn ingediend bij de bevoegde administratieve rechter twee weken na binnenkomst bij het onbevoegde orgaan (vergelijk HR 8 december 1999, nr. 34 984, V-N 1999/57.8, blz. 5014 - 5015).

4.6. Het in 4.5 overwogene brengt mede dat het onderhavige beroepschrift moet worden geacht bij dit Hof te zijn ingediend op 28 januari 1998.

4.7. Alsdan is het beroepschrift niet later dan een week na afloop van de beroepstermijn ontvangen, terwijl het vóór het einde van die termijn ter post is bezorgd. Gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, Awb is het beroepschrift ook in die situatie nog tijdig ingediend.

4.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroepschrift van belanghebbende tijdig is ingediend.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is van de belasting vrijgesteld de verkrijging krachtens verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners, voor zover de gemeenschap waarin de ene is gerechtigd voor ten minste 40 percent en de andere voor ten hoogste 60 percent, is ontstaan door een gezamenlijke verkrijging en de toedeling geschiedt aan een van de verkrijgers of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel van een verkrijger in het toegedeelde goed was gerechtigd.

5.2. Nog daargelaten de vraag of deze vrijstelling ook ziet op een verkrijging krachtens verdeling van een gemeenschap tussen drie (of meer) samenwoners, zij is in ieder geval - anders dan belanghebbende bepleit - niet van toepassing op de hier aan de orde zijnde verkrijging. Nu de heer X-3 nimmer met belanghebbende en de heer X-2 heeft samengewoond op het adres a-weg 1 te Z, is immers niet voldaan aan de in voormelde vrijstellingsbepaling vervatte eis dat sprake is van een verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners.

5.3. Het beroep van belanghebbende faalt derhalve.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan op 27 maart 2001 te Arnhem door mr Van Schie, voorzitter, mr Matthijssen en mr drs F.J.P.M. Haas, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.

(R. den Ouden) (P.M. van Schie)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 maart 2001

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

a. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Het door een belanghebbende betaalde griffierecht voor de vervanging van een mondelinge uitspraak in een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.