Home

Gerechtshof Arnhem, 27-03-2001, AB1166, 98-04120

Gerechtshof Arnhem, 27-03-2001, AB1166, 98-04120

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB1166
Zaaknummer
98-04120

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 98/04120

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X Beheer BV

te : Z

inspecteur : het hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen P (hierna: de Inspecteur)

beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift

aanslag : navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1995, aan-slagnummer V.01

mondelinge behandeling : gehouden te Arnhem op 13 maart 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier

waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Belanghebbende is opgericht op 24 september 1992 en heeft, onder meer, als doel het op enigerlei wijze deelnemen in, het besturen van en het toezicht houden op vennootschappen. Bij de aanvang en bij het einde van het boekjaar (is kalenderjaar) 1995 had zij deelnemingen in A-Q BV dat een accountantskantoor exploiteert, en in B-Z BV dat het pand exploiteert waarin, onder meer, A Accountants is gevestigd. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is C.

2. Belanghebbende heeft op 9 januari 1995 opgericht D BV te R. Belanghebbende heeft haar aandelen in D BV op 18 april 1995 verkocht aan E Holding BV te S. Zij heeft daarbij een voordeel behaald van ƒ 8.000.

3. Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting het voordeel van ƒ 8.000 aangemerkt als een voordeel uit deelneming zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet). De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de primitieve aanslag de aangifte van belanghebbende gevolgd. Bij het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslag heeft de Inspecteur het voordeel van ƒ 8.000 alsnog in het belastbare bedrag van belanghebbende over 1995 begrepen.

4. Voor zover hier van belang is op grond van artikel 13, tweede lid, van de Wet geen sprake van een deelneming, en is derhalve de in het eerste lid van dat artikel bedoelde deelnemingsvrijstelling op behaalde voordelen niet van toepassing, indien de aandelen als voorraad worden gehouden.

5. Belanghebbende stelt dat op het genoten voordeel de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Op belanghebbende rust de last, nu door de Inspecteur de toepassing van de vrijstelling gemotiveerd is betwist, aannemelijk te maken dat zij de aandelen D BV niet als voorraad heeft gehouden. Het Hof acht belanghebbende hierin niet geslaagd. De aandelen hebben slechts een zeer korte periode tot het vermogen van belanghebbende behoord. In D BV zijn, tot het moment van verkoop van de aandelen door belanghebbende, geen activiteiten ontplooid. Het voordeel dat belanghebbende heeft gerealiseerd vloeit slechts voort uit het gegeven dat inmiddels sprake was van een opgerichte besloten vennootschap die onmiddellijk voor activiteiten kon worden gebruikt. Van enige toename van het eigen vermogen van D BV boven het geplaatste en gestorte kapitaal was geen sprake. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het, bij de oprichting en volstorting van het geplaatste kapitaal van D BV op 9 januari 1995, haar bedoeling was die aandelen als deelneming te gaan houden. Hetgeen zij ter zitting nog naar voren heeft gebracht doet daaraan niet af. Weliswaar zou uit de door het Ministerie van Justitie met betrekking tot de oprichting van D BV op 21 september 1994 gestelde vragen en de daarop door C als werknemer van A Accountants gegeven antwoorden afgeleid kunnen worden dat belanghebbende in augustus 1994, bij haar wens tot oprichting van D BV, voornemens was D BV als deelneming te gaan houden, doch de gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende haar deelneming in D BV heeft verkocht omdat tijdens de periode van oprichting en kort daarna duidelijk was geworden dat zij niet aan de vergunnings- en vestigingseisen voor het steigerbouwbedrijf zou kunnen voldoen. Zij heeft verklaard dat de desbetreffende wetgeving in werking is getreden per 1 januari 1996, doch dat de strekking daarvan al lang daarvoor bekend was. Gelet op het vergevorderde stadium waarin die verkeerde is de oprichting van D BV voltooid. C antwoordde op één van de vorenbedoelde vragen dat E Holding BV mogelijk zou gaan participeren in D BV, en op 18 april 1995 vond de overdracht van de aandelen D BV aan E Holding BV ook daadwerkelijk plaats. Het Hof leidt uit het een en ander af dat belanghebbende de oprichting van D BV heeft voltooid met de bedoeling de aandelen (spoedig) daarna te vervreemden.

6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op het voordeel van ƒ 8.000. Belanghebbende bestrijdt voor dat geval dat de Inspecteur een navorderingsaanslag op mag leggen, omdat geen sprake is van een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingsaanslag rechtvaardigt.

7. De aangifte van belanghebbende, met een deelneming in een besloten vennootschap die een accountantskantoor exploiteert en met een directeur enig aandeelhouder met het beroep van accountant-administratieconsulent, maakte een verzorgde indruk en is door de Inspecteur vereenvoudigd (administratief) afgedaan. Naar het oordeel van het Hof kan het de Inspecteur, gelet op de inhoud van de aangifte, niet worden aangerekend dat hij die aangifte zonder nader onderzoek heeft gevolgd. De korte periode dat de aandelen in het bezit van belanghebbende waren, noch de omstandigheid dat sprake was van een startende onderneming doet daaraan af, mede gelet op het doel van belanghebbende. De Inspecteur heeft geen ambtelijk verzuim begaan. De informatie over 1995 die hem bij een nader onderzoek naar de aangifte over 1996 bekend werd, vormt een nieuw feit dat het opleggen van een navorderingsaanslag aan belanghebbende rechtvaardigt.

8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroepschrift heeft moeten maken.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 27 maart 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 april 2001

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ¦ 150. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.