Gerechtshof Arnhem, 03-04-2001, AB1167, 99/01767
Gerechtshof Arnhem, 03-04-2001, AB1167, 99/01767
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 3 april 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2001:AB1167
- Zaaknummer
- 99/01767
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 99/01767
Uitspraak
op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst/Particulieren P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de na te noemen aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 1997.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De aanslag is, gedagtekend 12 april 1999 en in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 93.741.
1.2. Op 15 april 1999 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde aanslag. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 8 juli 1999 het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 27 juli 1999, ingekomen op 28 juli 1999, in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 februari 2001 te Arnhem. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan aan het Hof en aan de wederpartij overgelegd. De inhoud daarvan moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2. Feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende is geboren op 10 augustus 1937 en gehuwd. Hij bewoonde op 1 januari 1997 met zijn echtgenote het pand a-weg 1 te Z. Dit pand was een eigen woning en is in 1992 gekocht. De twee kinderen van belanghebbende wonen, met hun gezin, te Z resp. Q. Belanghebbende bewoonde voordien een andere eigen woning in Z. Die andere woning had hij verkocht in verband met de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking. Toen die dienstbetrekking niet doorging moest belanghebbende op zoek naar een nieuwe woning. Dat is het pand aan de a-weg geworden. Het pand aan de a-weg (hierna ook wel: de oude woning) is een vooroorlogse woning, en heeft een keuken, een bijkeuken en een woonkamer op de begane grond, en twee slaapkamers op de eerste verdieping. Eén slaapkamer was bij belanghebbende en zijn echtgenote in gebruik, de andere als logeerkamer en als slaapkamer voor een van de kleinkinderen van belanghebbende, voor welk hij en zijn echtgenote dagelijks als oppas fungeerden. De zolderruimte was niet met een vaste trap bereikbaar. Die ruimte was zeer beperkt. Alleen in het midden van de zolder kon men rechtop staan. Indien de zolder bereikbaar had moeten worden gemaakt met een vaste trap dan had die in één van de slaapkamers aangebracht moeten worden.
2.3. Vanaf 1 augustus 1992 was belanghebbende in loondienst werkzaam bij A BV. In verband met het staken van de activiteiten is belanghebbende per 31 oktober 1996 ontslagen. Belanghebbende was toen 59 jaar oud. Bij het ontslag heeft belanghebbende een afkoopsom ontvangen ter overbrugging van de periode tot zijn pensionering op 65-jarige leeftijd.
2.4. Per 1 november 1996 is belanghebbende als directieadviseur in tijdelijke dienst getreden van B te Z. Voor de uitoefening van die functie behoefde belanghebbende niet te beschikken over een werkruimte in zijn woning. Bij de aanvang was overeengekomen dat dit dienstverband zou aflopen op 30 juni 1997. Het dienstverband met B is niet verlengd.
2.5. Vanaf september 1997 verricht belanghebbende, via een uitzendbureau, op projectbasis werkzaamheden voor C BV te R (Limburg). In 1997 werden de werkzaamheden voor C op twee dagen per week verricht, vanaf 1 januari 1998 nog op één dag per week. De afstand Z - R bedraagt ongeveer 250 kilometer. Op 7 juni 1999 heeft deze werkgeefster verklaard dat belanghebbende op de bedrijfslocatie geen werkruimte beschikbaar heeft en zijn werkzaamheden vanuit zijn woning verricht, en dat die werkzaamheden bestaan uit - onder meer - het maken van onderzoeksrapporten en bezoekersrapporten, en het onderhouden van contacten met (potentiële) afnemers in diverse landen. Naar het oordeel van de werkgeefster is het nodig dat belanghebbende over een adequate werkruimte beschikt.
2.6. In 1997 en 1998 heeft belanghebbende schriftelijk contact gehad met een aantal binnen- en buitenlandse bedrijven om opdrachten te verwerven. Daarnaast heeft belanghebbende telefonisch of anderszins mondeling contacten gelegd met bedrijven, met het doel opdrachten te verwerven of in dienstbetrekking werkzaamheden te verrichten.
2.7. Belanghebbende kocht in maart 1997 een perceel grond voor een nieuw te bouwen woning. In december 1997 is belanghebbende naar de nieuw gebouwde woning, b-weg 2 te Z (hierna ook wel: de nieuwe woning) verhuisd.
2.8. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen van belanghebbende als volgt vastgesteld:
Volgens aangifte ƒ 80.252
Geen aftrek verhuiskosten ƒ 12.570
Niet in geding zijnde correcties ƒ 919
ƒ 93.741
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op de aftrek van verhuiskosten tot een bedrag van ƒ 12.570.
3.2.1. Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vraag bevestigend. Na zijn ontslag in 1996 werd het hem duidelijk dat het vinden van een normale voltijds baan, gezien zijn leeftijd, vrijwel onmogelijk moest worden geacht. Gezien zijn ervaring leek het hem echter alleszins mogelijk door middel van ad-hoc-opdrachten inkomen te verwerven. Daarvoor had hij een adequate kantoorruimte nodig, waarover hij echter in de oude woning redelijkerwijs niet kon beschikken.
3.2.2. De Inspecteur beantwoordt de vorenstaande vraag ontkennend. Er was onvoldoende concreet uitzicht op werkzaamheden waarvoor belanghebbende noodzakelijk over een werkruimte thuis moest beschikken. De kosten van verhuizing werden daardoor dus niet opgeroepen. Bovendien bood de oude woning voldoende mogelijkheden om, indien noodzakelijk, aldaar een werkruimte te creëren. Dat zou extra kosten met zich hebben gebracht, maar de verhuizing naar de nieuwe woning brengt ook hoge kosten met zich.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is, naast hetgeen is vermeld in de pleitnota’s, ter zitting nog het volgende toegevoegd.
3.3.1. Door belanghebbende
3.3.1.1. Hij verwijst naar een soortgelijke casus die heeft geleid tot de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 16 oktober 1997, nr. 96/5503.
3.3.1.2. De oude woning is verkocht voor ongeveer ƒ 410.000. De nieuwe woning was een woning in een bestaand nieuwbouwproject. Toen belanghebbende de beslissing nam tot koop waren er nog twee woningen te koop. In de bestaande tekeningen heeft hij geen wezenlijke wijzigingen laten aanbrengen. De nieuwe woning kostte ongeveer ƒ 459.000. De hypotheeklasten waren per saldo lager dan die voor de oude woning. Tijdens de bouw is er tijdelijk sprake geweest van een verhoging van de hypotheek. De nieuwe woning heeft op de begane grond een hal, een grote woonkamer en een open keuken. Op de eerste verdieping zijn drie slaapkamers en een badkamer. Op de tweede verdieping is een bergruimte en één grote open ruimte die is ingericht als werkruimte.
3.3.1.3. Het contract met B was tijdelijk en liep op 1 juli 1997 af. Hij zocht natuurlijk weer iets anders. Hij beschikte over een behoorlijk netwerk. C wilde slechts met hem in zee door tussenkomst van een uitzendbureau. Hij heeft wel geprobeerd andere opdrachtgevers te vinden maar dat is niet gelukt. Zijn kennis en ervaring liggen in het Oostblok. Er waren door de aantrekkende economie in het westen afzetmogelijkheden voldoende voor de fabrikanten.
3.3.1.4. Het aftrekbare bedrag heeft hij berekend op ƒ 2.861 kosten overbrenging van de boedel, verhoogd met 12% van de op jaarbasis herrekende inkomsten bij een uitzendbureau.
3.3.1.5. Hij wilde aan het werk blijven. Hij zou zeker niet zijn verhuisd als er uitzicht was geweest op een full-time baan.
3.3.2. Namens de Inspecteur
3.3.2.1. Ook in de sfeer van de andere inkomsten uit arbeid (artikel 22, eerste lid onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 hierna: de Wet), kunnen verhuiskosten aftrekbaar zijn. Er moet dan wel een concreet uitzicht bestaan op zodanige inkomsten. Er was onvoldoende uitzicht op een concrete baan met de noodzaak om daarvoor over een werkruimte te beschikken.
3.3.2.2. Belanghebbende kreeg te maken met een behoorlijke inkomensdaling. Kennelijk is het kostenplaatje voor de nieuwe woning aanzienlijk lager. Persoonlijke motieven van belanghebbende hebben geleid tot de aanschaf van de nieuwe woning en derhalve tot het maken van de verhuiskosten.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof verstaat, tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.171. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Aftrekbare kosten zijn de op de inkomsten drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten. Voor verhuiskosten geldt daarbij de beperking van artikel 36, tweede lid, onderdeel d, van de Wet.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 7b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. Voor dat geval rust op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat de verhuiskosten door hem in 1997 zijn gemaakt omwille van een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of andere, niet in dienstbetrekking verrichte, werkzaamheden.
4.3. De vraag of de verhuiskosten in het onderhavige geval als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt moet naar het oordeel van het Hof worden beantwoord naar de situatie in maart 1997. Op dat moment besliste belanghebbende tot aankoop van de grond en de nieuw te bouwen woning. De kosten van de toekomstige verhuizing vonden derhalve hun oorzaak in de beslissing op dat moment.
4.4. In maart 1997 was belanghebbende als adviseur werkzaam bij B te Z. Voor die functie hoefde belanghebbende niet over een werkruimte thuis te beschikken. Die functie was reeds aangevangen op 1 november 1996 en liep af per 30 juni 1997. Blijkens een opsomming in zijn brief van 9 juni 1999 is belanghebbende vanaf april 1997 op zoek gegaan naar andere werkzaamheden. Contacten in juni 1997 hebben uiteindelijk geleid tot definitieve afspraken in juli 1997 op grond waarvan belanghebbende op projectbasis via een uitzendbureau sedert september 1997 werkzaamheden verricht voor * C BV te R, aanvankelijk gedurende twee dagen per week en vanaf 1 januari 1998 gedurende één dag per week.
4.5. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende aannemelijk dat hij in redelijkheid in zijn oude woning niet over een werkruimte kon beschikken. Belanghebbende maakt echter niet aannemelijk dat hij de beslissing tot aankoop van de nieuwe woning, en in verband daarmee de kosten voor de verhuizing, heeft gemaakt in verband met de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of het verrichten van niet in dienstbetrekking te verrichten werkzaamheden waarvoor hij over werkruimte moest beschikken. Omtrent de omvang en de aard van de nieuwe werkzaamheden bestond in maart 1997 geen enkele zekerheid en evenmin omtrent de vraag of belanghebbende daarbij over een afzonderlijke werkruimte moest beschikken. De ervaring bij B leerde dat zulks niet steeds nodig zou hoeven te zijn. Dat voor het verwerven en uitvoeren van ad-hoc-opdrachten steeds een adequate kantoorruimte nodig is maakt belanghebbende naar het oordeel van het Hof derhalve niet aannemelijk. De omstandigheid dat belanghebbende, op grond van zijn ervaring, kennis van de branche en opgebouwde netwerk, verwachtte dat hij, al dan niet op projectbasis, nog werk zou kunnen vinden waarvoor hij over een kantoorruimte zou moeten beschikken is onvoldoende om te oordelen dat belanghebbende de in geding zijnde verhuiskosten heeft gemaakt in verband met het in de toekomst verrichten van die werkzaamheden, evenals de omstandigheid dat belanghebbende uiteindelijk inderdaad zodanige werkzaamheden is gaan verrichten.
4.6. Op grond van het hiervoor overwogene vormen de kosten van verhuizing geen aftrekbare kosten. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
5. Proceskosten
Het Hof vindt geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep.
Aldus gedaan te Arnhem op 3 april 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 april 2001
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.