Home

Gerechtshof Arnhem, 03-04-2001, AB1168, 98-02453

Gerechtshof Arnhem, 03-04-2001, AB1168, 98-02453

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 april 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB1168
Zaaknummer
98-02453

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

HR

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nr. 98/02453

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : Stichting X

te : Z

ambtenaar : de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar van 28 april 1998

datum WOZ-beschikking : 28 maart 1997

mondelinge behandeling : op 31 augustus 2000 te Zwolle en op 20 maart 2001 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier

waarbij verschenen : in de eerste zitting de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar

in de tweede zitting de Ambtenaar

waarbij niet verschenen : in de tweede zitting de gemachtigde van belanghebbende, met kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Belanghebbende is eigenares van onder meer het object a-weg 1 te Z. Het betreft een complex met schoolgebouwen. De permanente gebouwdelen stammen uit 1962 en 1972. Daarnaast zijn in 1983, 1984 en 1990 zogenaamde noodgebouwen gereedgekomen.

2. In de eerste zitting zijn partijen het erover eens geworden dat bij de waardering voor de permanente gebouwen een restwaarde van 20 percent moet worden gerekend en dat voor de noodgebouwen een afschrijvingstermijn geldt van 15 jaar bij een restwaarde van nihil. Voorts is in die zitting afgesproken dat partijen zich zouden beraden over de uitkomst die een en ander met zich meebracht.

3. Uit de na de zitting met partijen gevoerde briefwisseling is het Hof gebleken dat partijen enkel nog van mening verschillen over de vraag of voor de permanente gebouwen, bij een restwaarde van 20 percent, een afschrijvingsperiode van 33 jaar (belanghebbende) dan wel van 40 jaar (de Ambtenaar) in acht moet worden genomen voor het bepalen van de component technische veroudering.

4. Belanghebbende stelt dat 33 jaar een redelijke benadering is omdat uit de praktijk blijkt dat bij schoolgebouwen meestal binnen 33 jaar een renovatie plaatsvindt. De Ambtenaar stelt, op grond van een rapportage van de door hem ingeschakelde deskundige, dat de taxateur van belanghebbende bij andere permanente gebouwen wel van een levens- en afschrijvingsduur van 40 jaar uitgaat en dat navraag bij het taxatiebureau A leert dat ook dat bureau een afschrijvingsduur van 40 jaar hanteert. In de zitting is daaraan door de Ambtenaar toegevoegd dat het gebouw er nog altijd onveranderd staat.

5. Het is in het algemeen bij gebouwen zeer wel mogelijk dat na een levens-/afschrijvingsduur van 40 jaar nog een restwaarde, van bij voorbeeld 20 percent, resteert. De Ambtenaar maakt met hetgeen hij stelt aannemelijk dat een afschrijvingsduur van 40 jaar bij een restwaarde 20 percent in het hier aan de orde zijnde geval een redelijke en in de taxatiewereld gebruikelijke benadering van de waarde oplevert. De gemachtigde van belanghebbende stelt onvoldoende op grond waarvan het Hof tot de conclusie moet komen dat met betrekking tot het onderhavige permanente schoolgebouw deze door de Ambtenaar gehanteerde methodiek en de daaruit voortvloeiende waarde op de peildatum waarde niet juist is.

6. Het Hof aanvaardt daarom de door de Ambtenaar gehanteerde waarde van ƒ 9.911.000,- als juist.

slotsom

Het beroep van belanghebbende is niet gegrond.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2001 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.M. Nuboer) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 april 2001

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane mondelinge uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.