Home

Gerechtshof Arnhem, 14-06-2001, AB2951, 99/30

Gerechtshof Arnhem, 14-06-2001, AB2951, 99/30

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 juni 2001
Datum publicatie
1 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB2951
Zaaknummer
99/30

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Zesde enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/30

U i t s p r a a k

op het beroep van [X te Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de afdeling financiën en automatisering van de gemeente [P] (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslagen in de baatbelasting.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende zijn op een aanslagbiljet verenigde aanslagen in de baatbelasting opgelegd voor de onroerende zaken [a-weg 1, 2 en 3]. De aanslagen bedragen elk ƒ 6.000,--. Het totaal te betalen bedrag is ƒ 18.000,--.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslagen bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 april 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Ambtenaar].

1.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt.

1.6. Met partijen is ter zitting om redenen van proceseconomie afgesproken dat de Ambtenaar alsnog zo spoedig mogelijk ten genoegen van belanghebbende dient aan te tonen dat de onroerende zaak [a-weg] is gelegen binnen het voor deze baatbelasting vastgestelde gebied. Belanghebbende heeft zich op het gemeentehuis aan de hand van de originele bij de verordening behorende kaart en van uitvergrote plattegronden van het gebied kunnen vergewissen van de precieze situering van genoemde onroerende zaak. Belanghebbende heeft het Hof op 23 april 2001 meegedeeld dat hij heeft vastgesteld dat zijn onroerende zaak binnen het aangegeven baatgebied valt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

3.1. De raad van de gemeente [P] heeft op 24 februari 1998 vastgesteld de op een tweetal bekostigingsbesluiten gebaseerde"Verordening baatbelasting riolering voor de projecten [b-weg en de c-weg" (hierna: de Verordening). Van de Verordening behoort een exemplaar tot de gedingstukken. Van de vaststelling van de Verordening en het ter inzage liggen is melding gemaakt in de [Z'se] krant van 5 maart 1998. Voorts is daarin een contactpersoon opgegeven waar nadere informatie kan worden verkregen. De heffing gaat in op 1 maart 1998.

2.2. Tot de Verordening behoren een tweetal kaarten, één voor het project [c-weg] (9 aansluitingen) en één voor het projekt [b-weg] (26 aansluitingen). Belanghebbendes onroerende zaak valt binnen het gebied van het project [b-weg].

2.3. In de jaren tachtig heeft de gemeente een deel van het buitengebied (300 eigendommen) voorzien van riolering. De aanlegkosten daarvan zijn voor 90% door een rijkssubsidie gedekt. Begin jaren negentig is een deel van het bodembeschermingsgebied [d] met 25% subsidie op de aanlegkosten uitgevoerd.

2.4. De wetgeving is sedertdien aangescherpt, waardoor vaker dan voorheen riolering moet worden aangelegd. De subsidieregelingen van de rijksoverheid zijn echter beperkter dan voorheen. Thans moet nog voor rond 1600 eigendommen een aansluiting op de riolering worden gerealiseerd. De rijkssubsidie geldt nu nog slechts voor een klein deel van de eigendommen en bedraagt ongeveer 5 à 10% van de met de aanleg gemoeide kosten.

2.5. De gemeenteraad heeft - gelet op het onder 2.4. vermelde - besloten dat voor aansluitingen gerealiseerd na 1 januari 1995 een eigen bijdrage in de kosten van aanleg van de riolering dient te worden betaald door de eigenaar van het eigendom dat door de aanleg is gebaat. De werkelijke kosten per aansluiting bedragen circa ¦ 18.000,--.

2.6. Gewoonlijk worden de kosten van aanleg van riolering verdisconteerd in de grondprijs. De gemeenteraad heeft in dit geval daarvan afgezien omdat een 100% kostenverhaal als te bezwarend voor de bewoners van het buitengebied wordt beschouwd.

2.7. In de gemeente wordt geen rioolaansluitingsrecht geheven. Het onderhoud van de riolering en de vernieuwing van bestaande riolering wordt uit de algemene gemeentelijke middelen voldaan.

2.8. In het kader van het project [b-weg] is een rioleringsstelsel gelegd op maximaal 40 meter van belanghebbendes onroerende zaak. Er is in dit stelsel de mogelijkheid gecreëerd van aansluiting van die onroerende zaak middels een door belanghebbende zelf aan te leggen verbinding tussen de onroerende zaak en het aansluitpunt.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is - na beperking van het geschil ter zitting - nog slechts in geschil het antwoord op de volgende vragen:

-Moet worden geconcludeerd dat de aanslagen en de Verordening niet voldoen aan de daarvoor geldende eisen;

-is de betrokken onroerende zaak niet gebaat;

-is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel;

-dient de aanslag te worden vernietigd omdat sprake is van een onredelijk bezwarende heffing ?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend; de Ambtenaar ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.

Belanghebbende heeft nog opgemerkt dat zeker voordelen aan de mogelijkheid tot aansluiting op de riolering zijn verbonden doch dat de nadelen die aan die aansluiting zijn verbonden de overhand hebben.

De Ambtenaar heeft opgemerkt dat op de gemeente de wettelijke plicht rust om een zodanig rioleringsstelsel aan te leggen dat zoveel mogelijk onroerende zaken in het buitengebied binnen 40 meter daarvan komen te liggen. Binnen die grens bestaat voor de eigenaren van die onroerende zaken de plicht om te zorgen voor aansluiting van de onroerende zaak op het riool. In heel bijzondere gevallen kan ontheffing worden verleend. De mogelijkheid dat voor dit onroerend goed ontheffing zou worden verleend is uit te sluiten.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van die uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

Aanslag en Verordening

4.1. Belanghebbende noemt zelf geen mogelijke gebreken van de aanslag of de Verordening. Het is het Hof ambtshalve niet gebleken dat aan de aanslag zodanige gebreken kleven dat deze zou moeten worden vernietigd. Voorts is evenmin gebleken dat de Verordening niet aan de wettelijke eisen voldoet, zodat voor niet-verbindendverklaring (op onderdelen) geen plaats is.

Baat

4.2. Belanghebbende betwist dat de onroerende zaak door de aanleg van een aansluitpunt op de riolering is gebaat. Hij wijst erop dat een aantal - in de stukken opgesomde - negatieve gevolgen zodanig belangrijk is dat per saldo niet van baat kan worden gesproken.

4.3. Van gebaat zijn in de zin van de wet en de Verordening is sprake wanneer de onroerende zaak als geheel op 1 januari 1998 door de uitgevoerde werkzaamheden in een voordeliger positie is komen te verkeren. In het algemeen zal een onroerende zaak in een gunstiger, voordeliger, positie komen te verkeren indien de mogelijkheid wordt geschapen om een aansluiting op de gemeentelijke riolering te maken. Dit kan anders zijn indien de feiten en omstandigheden van het concrete geval, objectief beschouwd, tot de conclusie voeren dat per saldo van een voordeliger positie geen sprake is of dat dit voordeel verwaarloosbaar klein is.

4.4. De Ambtenaar heeft gesteld dat het gebaat zijn allereerst ligt in de mogelijkheid om een aansluiting te maken op de gemeentelijke riolering en vervolgens in de omstandigheid dat die aansluiting, eenmaal gerealiseerd, de gebruikswaarde van de onroerende zaak verhoogt en belanghebbende voorts in de gelegenheid stelt om op maatschappelijk aanvaardbare wijze afvalwater te lozen.

4.5. Belanghebbende heeft erop gewezen dat hij door de mogelijkheid tot aansluiting op de riolering niet is gebaat omdat hij daarvoor per perceel ¦ 6.000,-- baatbelasting moet betalen, de jaarlijkse lasten toenemen met een bedrag van tenminste ¦ 273,--, hij nog tot het jaar 2005 de eigen voorziening in stand mocht laten en hij zelf de aansluiting met het riool (gescheiden hemelwaterafvoer en afvoer van afvalwater) heeft moeten bekostigen.

4.6. Bij de beantwoording van de voor de heffing van baatbelasting te stellen vraag, of een eigendom gebaat is, dient de omstandigheid, dat eventueel baatbelasting zal worden geheven, buiten beschouwing te blijven (HR 17 december 1958, nr. 13785, BNB 1959/62).

4.7. Het door belanghebbende genoemde jaarbedrag betreft klaarblijkelijk het rioolafvoerrecht waaraan belanghebbende voortaan onderworpen zal zijn. Een rioolaansluitingsrecht wordt ter plaatse niet geheven, zodat de kosten voor onderhoud en vernieuwing van het bestaande riool uit de algemene gemeentelijke middelen worden gefinancierd. Belanghebbende behoeft -na het op eigen rekening maken van de aansluiting tussen onroerende zaak en riolering- geen kosten meer te maken voor de eigen voorziening die hij tot dan toe moest onderhouden en regelmatig vernieuwen. De totale kosten verbonden aan het gebruik van een eigen voorziening zijn het Hof niet bekend. Belanghebbende heeft slechts mededeling gedaan van de kosten van aanschaf van een Herva Biorotor (¦ 6.000,--). Uiterlijk in 2005 zou belanghebbende aan een dergelijke aanschaf toe zijn geweest.

4.8. Alles overziende acht het Hof door de Ambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende op 1 januari 1998 bij de mogelijkheid tot aansluiting op de riolering gebaat is, dat wil zeggen in een voordeliger positie is gekomen.

4.9. De omstandigheid dat het door de gemeente leggen van een rioleringsstelsel op maximaal 40 meter van belanghebbendes onroerende zaak een aansluitverplichting voor belanghebbende oplevert met als gevolg daarvan de heffing van baatbelasting is op zichzelf juist doch dit beleid staat niet ter toetsing van de belastingrechter.

Gelijkheidsbeginsel

4.10. Belanghebbende heeft zijn beroep op het gelijkbeginsel doen steunen op een aantal gronden.

4.11. Allereerst heeft hij gewezen op de omstandigheid dat zijns inziens na 1995 nog een woning volgens het oude regime is behandeld. Het perceel [e-weg 1 te Q] is nog gratis op de riolering aangesloten. De Ambtenaar heeft hierover met juistheid opgemerkt dat geen sprake is van gelijke gevallen nu de werkzaamheden bij dit perceel zijn gestart voordat de gemeenteraad had besloten dat voortaan -voor werkzaamheden begonnen in of na 1995- een eigen bijdrage zou worden gevraagd.

4.12. Ook de stelling dat de omstandigheid dat voor 1995 alle woningen gratis werden aangesloten en vanaf 1995 tegen een eigen bijdrage een ongelijke behandeling van gelijke gevallen inhoudt stuit af op de vaststelling dat -gelet op hetgeen hiervoor is vermeld onder 2.4 tot en met 2.6- geen sprake is van gelijke gevallen. Zo hier wel van gelijke gevallen sprake zou zijn vormt hetgeen onder 2.4 tot en met 2.6 is vermeld voor de ongelijk behandeling van gelijke gevallen een redelijke en objectieve rechtvaardiging.

4.13. Belanghebbende voelt zich tenslotte ongelijk behandeld doordat voor het aanleggen van een nieuwe rioolaansluiting in het buitengebied ten behoeve van zijn perceel door hem moet worden bijgedragen in de kosten, terwijl van de reeds aangeslotenen bij vernieuwing van het bestaande rioolstelsel geen bijdrage wordt gevraagd. De kosten voor vernieuwing van een bestaande riolering worden veelal bekostigd uit een rioolaansluitingsrecht. De gemeenteraad ter plaatse heeft echter besloten om die uitgaven te financieren uit de algemene gemeentelijke middelen. Zodra belanghebbende zijn aansluiting heeft geëffectueerd zal het onderhoud en -te zijner tijd bij ongewijzigd beleid - de vernieuwing van dit gedeelte van de riolering op dezelfde wijze gefinancierd worden. Zo in dit geval al sprake is van gelijke gevallen is van ongelijke behandeling daarvan mitsdien geen sprake.

Onredelijk bezwarende heffing

4.14. Het is de belastingrechter niet toegestaan de redelijkheid en billijkheid van een verordening te toetsen. De gemeenteraad heeft het recht om bij de aanleg van riolering te kiezen voor financiering door middel van een baatbelasting. Voor ingrijpen van de belastingrechter is slechts plaats indien de in de Verordening vastgelegde regeling van de baatbelasting leidt tot een onredelijke of willekeurige heffing. Het Hof acht dit laatste niet aannemelijk geworden.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan te Arnhem op 14 juni 2001 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Hoorn als griffier.

(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op14 juni 2001

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.