Home

Gerechtshof Arnhem, 29-05-2001, AB2957, 98-00916

Gerechtshof Arnhem, 29-05-2001, AB2957, 98-00916

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 mei 2001
Datum publicatie
1 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB2957
Zaaknummer
98-00916

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de in de akte neergelegde overeenkomst met betrekking tot de onder 1 genoemde onroerende zaak heeft bewerkstelligd dat belanghebbende de economische eigendom van de verkochte zaak in de zin van artikel 2, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) heeft verkregen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 98/00916

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : naheffingsaanslag overdrachtsbelasting

nummer : [1]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Bij notariële akte van 1 mei 1997 heeft belanghebbende van [A] de onroerende zaak [a-weg 1 te Z] gekocht voor een koopsom van f 300.000,-.

2. [A] levert op 1 mei 1997 de "pseudo-economische" eigendom van het onder 1 genoemde pand aan belanghebbende.

3. In de akte is bepaald dat [A] het risico draagt van het tenietgaan van het pand zolang geen juridische levering heeft plaatsgevonden. Voorts is bepaald dat [A] verplicht is het verkochte te verzekeren tegen herbouwwaarde.

4. [A] heeft belanghebbende het recht van hypotheek op het pand verleend tot een bedrag van f 350.000,- te vermeerderen met renten, boete en kosten, begroot op f 100.000,-, derhalve tot een totaal bedrag van f 450.000,-.

Het recht van hypotheek is verleend tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen verkoper ter zake van de met belanghebbende gesloten koopovereenkomst verschuldigd zal zijn aan belanghebbende.

5. Eveneens bij notariële akte van 1 mei 1997 heeft belanghebbende aan [A] de onroerende zaak [b-weg 2 te

Q] verkocht voor de koopsom van ƒ 423.000,--.

6. Belanghebbende levert op 1 mei 1997 de "pseudo-economische" eigendom van het onder 5 genoemde pand aan [A].

7. In de akte is bepaald dat belanghebbende het risico van het tenietgaan draagt van het door hem verkochte pand zolang geen juridische levering heeft plaatsgevonden. Voorts is bepaald dat belanghebbende verplicht is het verkochte te verzekeren tegen nieuwbouwwaarde.

8. Belanghebbende heeft [A] het recht van hypotheek op het pand verleend tot een bedrag van f 450.000,- te vermeerderen met renten, boete en kosten, begroot op f 100.000,-, derhalve tot een totaal bedrag van f 550.000,-.

Het recht van hypotheek is verleend tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen belanghebbende ter zake van de met [A] gesloten koopovereenkomst verschuldigd zal zijn aan [A].

9. In geschil is het antwoord op de vraag of de in de akte neergelegde overeenkomst met betrekking tot de onder 1 genoemde onroerende zaak heeft bewerkstelligd dat belanghebbende de economische eigendom van de verkochte zaak in de zin van artikel 2, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) heeft verkregen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

10. In de akte is uitdrukkelijk bepaald dat het risico van het tenietgaan van het verkochte bij de verkoper blijft en dat eerst bij de juridische levering het risico op de koper zal overgaan. Uit de akte kan naar het oordeel van het Hof dan ook niet de conclusie worden getrokken dat belanghebbende door de overdracht enig rechtstreeks gelopen risico van tenietgaan van de onroerende zaak heeft verkregen. De omstandigheid dat de verkoper verplicht is de onroerende zaak te verzekeren maakt dat niet anders.

11. Zoals uit de wetsgeschiedenis en de tweede volzin van artikel 2, lid 2, van de Wet is af te leiden, gaat het bij de economische eigendom om een rechtstreeks belang. Het gaat derhalve in de derde volzin van genoemde wetsbepaling uitsluitend om risico’s welke rechtstreeks gelopen worden. Het door de Inspecteur naar voren gebrachte risico dat bij tenietgaan van de onroerende zaak de aan [A] uitgekeerde verzekeringsuitkering door hem niet wordt aangewend voor herbouw van de onderhavige onroerende zaak valt dan ook niet onder het risico bedoeld in artikel 2, lid 2, van de Wet.

12. Aan het ontbreken in de akte van een gedetailleerde regeling voor het geval de onroerende zaak door een calamiteit zal worden getroffen kan in elk geval niet de conclusie worden verbonden en zelfs niet het vermoeden worden ontleend dat enig risico van tenietgaan van de onroerende zaak, in tegenstelling tot wat de risicoclausule duidelijk inhoudt, bij belanghebbende is komen te liggen.

13. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2, lid 2, van de Wet blijkt dat de wetgever tijdens de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer is geattendeerd op de mogelijkheid om, zoals in dit geval, contractueel overeen te komen het risico van het tenietgaan bij de verkoper te laten. Nu de wetgever desondanks adequate reparatie achterwege heeft gelaten, kan van de door de Inspecteur gestelde wetsontduiking geen sprake zijn.

slotsom:

Het beroep is gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures en in samenhang met de zaak met het nummer 98/00917 te berekenen op 1 (beroepschrift) x ƒ 710,- x 1,5 x 1 = f 1.065,-.

beslissing:

Het Gerechtshof:

vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

vernietigt de naheffingsaanslag;

gelast de Inspecteur het griffierecht van ƒ 80,- aan belanghebbende te vergoeden.

veroordeelt de Inspecteur voor een bedrag van f 1.065,- in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

Aldus gedaan op 29 mei 2001 door mr. J.B.H. Röben, mw. mr. M.C.M. de Kroon en mr. J.P.M. Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts, fiscaal jurist en mr. M.M. Nuboer als griffier en op die dag door mr. Röben, als voorzitter, in het openbaar uitgesproken.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(M.M. Nuboer) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 juni 2001

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.