Home

Gerechtshof Arnhem, 20-07-2001, AB3037, 99-01908

Gerechtshof Arnhem, 20-07-2001, AB3037, 99-01908

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 juli 2001
Datum publicatie
2 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB3037
Zaaknummer
99-01908

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

EvH

Gerechtshof Arnhem

Zesde enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/1908

U i t s p r a a k

op het beroep van [X te Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P] (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 1997 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 41.163,-. De aanslag is na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Ambtenaar heeft een vertoogschrift ingediend.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 juli 2001 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Naast onroerende zaken in Nederland, bezit belanghebbende tevens een huis in Zimbabwe. Dit huis wordt verhuurd en de huurinkomsten worden gestort op een geblokkeerde, rentedragende rekening bij de Zimbabwe Banking Corporation in Zimbabwe. De rente bedraagt 4%. De normale rentevergoeding in Zimbabwe bedraagt ca. 14%. Opname c.q. gebruik van het geld op de geblokkeerde rekening is slechts mogelijk na toestemming van de Reserve Bank in Zimbabwe. Deze toestemming wordt niet steeds, maar regelmatig geweigerd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. ussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inkomsten uit verhuur van de onroerende zaak in Zimbabwe aangemerkt kunnen worden als te zijn genoten in de zin van artikel 33 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd. Belanghebbende heeft ter zitting medegedeeld dat hij zijn klacht betreffende de ‘aftrek elders belast’ laat vallen. Hij begrijpt thans hoe de berekening is gemaakt. Hij heeft voorts verzocht om bij de omrekening in Nederlands geld rekening te houden met de inflatie.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.731,-. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

Huuropbrengst

4.1. In 1997 is de opbrengst van de verhuur van een aan belanghebbende toebehorende onroerende zaak in Zimbabwe gestort op een laagrentende "geblokkeerde" rekening. Belanghebbende kan van dit geld slechts gebruik maken na verkregen - niet steeds verleende- toestemming van de Reserve Bank aldaar.

Inwisseling in andere valuta en uitvoer van valuta is verboden. Belanghebbende keert zich tegen het belasten van de -naar omvang tussen partijen vaststaande- huuropbrengst omdat hij die opbrengst niet als inkomsten beschouwt.

Genieten

4.2. De huuropbrengst is door storting op de bankrekening rentedragend geworden en daardoor genoten in de zin van artikel 33, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De door belanghebbende geschetste omstandigheden kunnen niet tot een andere conclusie leiden (HR 5 november 1958, BNB 1958/344). De Inspecteur heeft die opbrengst mitsdien terecht als inkomsten uit vermogen in het wereldinkomen van belanghebbende begrepen. Er bestaat geen grond om bij de omrekening van de huuropbrengst een korting toe te passen wegens inflatie. De klacht faalt derhalve.

De Universele Verklaring

4.3. Belanghebbende heeft ter zitting ter toelichting van zijn beroep gesteld dat het belasten van de huuropbrengst in strijd is met de Universele verklaring van de rechten van de mens, geproclameerd op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering der Verenigde Naties (hierna: de Verklaring). Dienaangaande heeft het volgende te gelden.

4.4. Artikel 94 van de Grondwet bepaalt:

"Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.".

4.5. De Verklaring is geen verdrag en evenmin een besluit van een volkenrechtelijke organisatie (HR 7 november 1984, BNB 1985/43). De klacht van belanghebbende treft geen doel.

Internationaal gewoonterecht

4.6. Voorzover belanghebbende mocht menen dat de inhoud van de Verklaring als internationaal gewoonterecht moet worden beschouwd, geldt dat de voorrang die bij een conflict van regels toekomt aan genoemd artikel 94 zich niet uitstrekt tot regels van internationaal gewoonterecht (HR 6 maart 1959, NJ 1962, 2 en HR 14 april 1989, NJ 1989, 469).

5. Slotsom

Het beroep is niet gegrond.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan te Arnhem op 20 juli 2001 door mr. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Hoorn als griffier.

(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2001

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit Gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.