Home

Gerechtshof Arnhem, 18-07-2001, AB3044, 00/01736

Gerechtshof Arnhem, 18-07-2001, AB3044, 00/01736

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 juli 2001
Datum publicatie
2 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AB3044
Zaaknummer
00/01736

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

zevende enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/01736

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende: [X]

te: [Z]

verweerder: de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing: uitspraak op bezwaar

betreft: aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997

nummer: [1.76]

mondelinge behandeling: op 4 juli 2001 te Arnhem

waarbij verschenen: belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Medio 1996 zijn belanghebbende en zijn gezin verhuisd naar een woning te Q (gemeente R)]. In september 1997 werd in een schuur achter deze woning een hennepkwekerij aangetroffen.

2. Bij een op tegenspraak gewezen vonnis van 19 februari 1998 van de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Zwolle is ten aanzien van belanghebbende bewezenverklaard dat:

"1. hij in de periode van 1 januari 1997 tot 30 oktober 1997 te [R] en/of [S] tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid (van meer dan 30 gram) van en materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

2. hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 mei 1996 tot 30 oktober 1997 te [R] heeft deelgenomen aan een organisatie die gevormd werd door verdachte en [A, B, C, en D] en anderen welke organisatie tot oogmerk had het (telkens) tezamen en in vereniging opzettelijk bereiden en bewerken en verwerken en vervoeren van materialen bevattende hennep, welke deelneming bestond uit:

- het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven."

Ter zake is belanghebbende door de rechtbank veroordeeld tot onbetaalde arbeid ten algemenen nutte en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

3. Tegen het vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld zodat het onherroepelijk is geworden.

4. De Inspecteur heeft - voor zover hier van belang - het aangegeven belastbare inkomen verhoogd met ƒ 38.720,-- als inkomsten uit arbeid te weten baten uit betrokkenheid bij de hennepteelt.

5. Het bedrag van ƒ 38.720,-- bestaat uit een maandelijkse beloning gedurende acht maanden van ƒ 4.840,-- waarin begrepen ƒ 840,-- als inkomsten genoten in de vorm van vrij wonen in de onder 1. bedoelde woning.

6. Belanghebbende betoogt dat hij "geen enkele betrokkenheid bij de activiteiten van de hennepteelt heeft gehad". De Inspecteur maakt echter door te verwijzen naar het onder 2. gemelde vonnis en naar passages uit de in het kader van het strafrechtelijk onderzoek door [A] afgelegde verklaringen aannemelijk dat belanghebbende wel degelijk betrokken was bij de hennepteelt en dat hij in dat verband tegen een aanzienlijke beloning werkzaamheden verrichtte. Terecht betoogt de Inspecteur ook dat het onaannemelijk is dat activiteiten zoals door de rechtbank bewezen verklaard (het verrichten van hand- en spandiensten) zonder beloning zouden zijn verricht. De Inspecteur maakt door te wijzen op de verklaringen van [A] voorts aannemelijk dat belanghebbende voor de meerbedoelde woning geen huur behoefde te betalen en dat bedragen die door belanghebbende als huur werden overgemaakt naar [A] op grond van een tussen hem en * [A] gemaakte afspraak in contanten door [A] werden teruggegeven.

7. Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd is onvoldoende om tot het tegendeel te concluderen. Dit geldt in het bijzonder ook voor de door belanghebbende overgelegde schriftelijke verklaring van [B].

8. Nu belanghebbende in zijn aangifte op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van inkomsten verkregen uit zijn betrokkenheid bij de hennepteelt, neemt de Inspecteur terecht het standpunt in dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient het Hof het beroep derhalve ongegrond te verklaren tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

9. De Inspecteur heeft de beloning die belanghebbende in het onderhavige jaar genoot uit zijn betrokkenheid bij de hennepteelt gelet op de meerbedoelde verklaringen van [A] en op de onder de naam "huur" door belanghebbende naar die [A] overgemaakte bedragen, in redelijkheid kunnen stellen op in totaal ƒ 38.720,--.

10. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft betoogd en aangevoerd niet aannemelijk gemaakt, laat staan op overtuigende wijze aangetoond, dat de door de Inspecteur in aanmerking genomen arbeidsbeloning te hoog is.

11. De uitspraak waarvan beroep kan slechts niet in stand blijven omdat de Inspecteur nader het standpunt inneemt dat het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden verminderd tot ƒ 84.431,--.

slotsom:

Het beroep is gedeeltelijk gegrond.

proceskosten:

Voor de veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten wordt verwezen naar de beslissing van het Hof in de samenhangende zaak met het nummer 00/01735. Voor een afzonderlijke kostenveroordeling in deze zaak is geen ruimte.

beslissing:

Het Gerechtshof:

vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

handhaaft de aanslag zoals deze inmiddels ambtshalve is verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 84.431,--;

gelast de Inspecteur het griffierecht van ¦ 60,-- aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2001 door mr.drs. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(A.W.M. van der Waerden) (F.J.P.M. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2001

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.