Gerechtshof Arnhem, 06-08-2001, AD3385, 98/03624
Gerechtshof Arnhem, 06-08-2001, AD3385, 98/03624
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 6 augustus 2001
- Datum publicatie
- 5 september 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2001:AD3385
- Zaaknummer
- 98/03624
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/03624
U i t s p r a a k
op het beroep van [X B.V. te Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Gemeente [P] (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1997 opgelegde aanslag rioolafvoerrecht.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. De aanslag, genummerd [01], bedraagt ƒ 11.062,40 en is gedagtekend 30 november 1997.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 19 augustus 1998, ter post bezorgd op 24 augustus 1998, de aanslag gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof
2.1. Het beroepschrift met bijlagen is ter griffie ontvangen op 5 oktober 1998 en op 15 december 1998 aangevuld.
2.2. Tot de stukken van het geding behoort het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op 20 maart 2001 te Arnhem zijn gehoord [belanghebbendes gemachtigde en bedrijfsleider alsmede de Ambtenaar].
2.4. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende bij de mondelinge behandeling heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.5. Het Hof heeft op 3 april 2001 in de zaak mondeling uitspraak gedaan. Afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is aan partijen verzonden op 6 april 2001.
2.6. Op 12 april 2001 is het schriftelijk verzoek van de gemachtigde van belanghebbende ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ƒ 150,- is tijdig gestort.
3. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast.
3.1. Belanghebbende is gevestigd te [Z], gemeente [P], aan de [a-weg 1] en drijft een palingkwekerij in een voormalige champignonkwekerij. Het bedrijf van belanghebbende voert afvalwater op de gemeentelijke riolering af.
3.2. De gemeente [P] heeft in zijn vergadering van 19 december 1996 de Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 1997 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Bij besluit van 26 maart 1998 heeft de gemeenteraad van [P] besloten de Verordening te wijzigen in overeenstemming met de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht.
De Verordening en het wijzigingsbesluit zijn genoegzaam bekend gemaakt.
3.3. Artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening luidt:
"Onder de naam 'rioolrechten' worden geheven (…) een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd."
Artikel 4, leden 2 en 3, voorzover van belang, van de Verordening luiden:
"2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.
3. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd en/of is opgepompt."
3.4. In artikel 5 van de Verordening, waarin de belastingtarieven zijn vastgelegd, wordt onderscheid gemaakt tussen woningen/woningen met inpandige bedrijfsruimten/bedrijfsruimten met uitzondering van champignonteeltbedijven enerzijds en champignonteeltbedrijven anderzijds. Bij champignonteeltbedrijven wordt niet, zoals bij de eerst genoemde groep, het tarief geheven per hoeveelheid afgevoerd afvalwater, maar per hoeveelheid cellen.
3.5. Belanghebbende heeft op het haar toegezonden aangifteformulier rioolafvoerrecht 1997 opgegeven dat zij in 1996 35.040 m³ afvalwater via het gemeentelijke rioolstelsel heeft geloosd.
3.6. Op basis van deze aangifte is de bestreden aanslag vastgesteld.
3.7. Niet in geschil is dat de aanslag is vastgesteld in overeenstemming met hetgeen daaromtrent in de Verordening is bepaald.
4. Het geschil en de standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt enkel nog verdeeld of bij het vaststellen van de onderhavige aanslag is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel doordat de Verordening voor champignonkwekerijen een gunstiger tariefstelling kent dan voor andere bedrijven.
4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
4.3. Daaraan is ter zitting - zakelijk weergegeven - toegevoegd:
Namens belanghebbende:
4.3.1. Het waterverbruik van een champignonkweker met 6 cellen bedraagt ongeveer 8.000 kuub water per jaar. Op basis van een dergelijk verbruik is een aanslag van ƒ 649,- aan een champignonkweker opgelegd. Belanghebbende heeft voorheen een champignonkwekerij gerund en weet daardoor exact hoeveel water er met zes cellen wordt verbruikt en afgevoerd.
4.3.2. Het is juist dat een cel 200 m² teeltoppervlak meet.
4.3.3. Met betrekking tot de formele bezwaren van belanghebbende geeft de gemachtigde van belanghebbende aan dat:
a. de tenaamstelling van aanslag niet langer een geschilpunt is;
b. de bevoegdheid van de Ambtenaar niet langer een geschilpunt is;
c. de niet correct opgenomen dagtekening van de aanslag in de uitspraak op bezwaar niet langer een geschilpunt is;
d. gehoudenheid om voorafgaande aan het nemen van het onderhavige besluit de nodige kennis te verwerven niet langer een geschilpunt is;
e. duidelijk is dat de rechter geen oordeel kan vellen over het wel of niet toepassen van de hardheidsclausule.
Door de Ambtenaar:
4.3.4. Er is geprobeerd om de champignontelers zo gelijkwaardig mogelijk aan te slaan. Om tot een berekening te kunnen komen is het Handboek Milieuzorg in de champignonteelt (1997/1998) gebruikt. Hieruit is afgeleid dat er per jaar gemiddeld per cel door een champignonkweker 98,15 m³ afvalwater wordt afgevoerd. Er wordt meer water verbruikt maar door het stoomproces bij de champignonteelt wordt dit water niet via de riolering afgevoerd. De tariefstelling voor de champignonteelt is niet zo maar vastgesteld doch deugdelijk onderzocht.
4.3.5. Een cel van 200 m² teeltoppervlak voert op jaarbasis ongeveer 100 kuub water af. Voor zes cellen zou dit dus 600 m³ zijn en niet 8.000 m³.
4.3.6. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag alsmede vermindering van de aanslag tot een bedrag op basis van eenzelfde afvoer door een champignonkwekerij.
4.3.7. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De Ambtenaar heeft ter verdediging van de aanslag het volgende aangevoerd. In de gemeente [P] zijn veel champignonteeltbedrijven gevestigd. Door de aard van het bedrijfsproces is de hoeveelheid afgevoerd afvalwater door die bedrijven moeilijk te meten. Teneinde dit probleem te ondervangen zijn, op basis van gegevens die als representatief te beschouwen zijn voor de hele champignonsector, tarieven bepaald voor verschillende categorieën champignonbedrijven, zodanig, dat de gemiddelde hoeveelheid afgevoerd afvalwater per champignoncel vermenigvuldigd met het tarief per m³ afgevoerd afvalwater leidt tot een bedrag, dat zo goed als mogelijk overeenkomt met het bedrag dat wordt berekend aan de categorie woningen en overige bedrijven. De in de Verordening opgenomen indeling en tariefstelling is gebaseerd op het Handboek Milieuzorg in de champignonteelt. Daaruit blijkt dat per champignoncel van 200 m² gemiddeld (per saldo) 98,15 m³ afvalwater per jaar wordt geloosd. De Ambtenaar is van mening dat de tariefstelling voor champignonkwekerijen voldoende aansluit bij de werkelijke omvang van de lozingen en dat door de aard van het bedrijf van belanghebbende (een palingrokerij) sprake is van onvergelijkbare gevallen.
5.2. Met hetgeen de Ambtenaar heeft aangevoerd maakt hij voldoende aannemelijk dat de tariefstelling voor champignonteeltbedrijven een zo juist mogelijke benadering van de werkelijkheid vormt. Belanghebbende heeft geen gegevens in dit geding ingebracht, waaruit naar voren komt dat het door de Ambtenaar gestelde onjuist zou zijn en waardoor aan de in de Verordening opgenomen tariefstelling verbindende kracht zou moeten worden ontzegd. Het Hof vindt daarom geen grond voor de conclusie dat bij de toepassing van de Verordening sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
5.3. De omstandigheid dat belanghebbende niet in staat is een aanslag te betalen brengt niet mee dat daarom de aanslag niet in stand kan blijven.
Slotsom:
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar.
Aldus gedaan te Arnhem op 6 augustus 2001 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw mr Nuboer als griffier.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
(J.B.H. Röben)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 augustus 2001
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.