Home

Gerechtshof Arnhem, 22-08-2001, AD3443, 00-01673

Gerechtshof Arnhem, 22-08-2001, AD3443, 00-01673

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 augustus 2001
Datum publicatie
7 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD3443
Zaaknummer
00-01673

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 00/1673

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1997

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende is sedert 1991 fulltime in dienstbetrekking werkzaam bij de Arbeidsvoorziening. Daarnaast verricht hij - vanaf 1992 - adviseringswerkzaamheden op het gebied van arbeidscommunicatie ten behoeve van één of meer opdrachtgevers. In het onderhavige jaar (1997) betrof het een tweetal opdrachtgevers ([A en B]).

2. Bij brief van 3 december 1997 wendde belanghebbendes gemachtigde zich tot de Inspecteur met het verzoek in te stemmen om, anders dan voorheen, alle door belanghebbende genoten inkomsten - derhalve ook het uit de dienstbetrekking met de Arbeidsvoorziening genoten salaris - per 1 januari 1997 aan te merken als "winst uit onderneming".

3. De Inspecteur reageerde hierop bij brief van 24 december 1997. Hij betoogde, kort samengevat, dat de activiteiten ten behoeve van de Arbeidsvoorziening op het eerste gezicht niet kwalificeren voor de bron "winst uit onderneming", omdat deze activiteiten in dienstbetrekking worden verricht. Voor de werkzaamheden ten behoeve van de twee opdrachtgevers sloot hij zulks niet uit.

4. Vervolgens hebben partijen in een briefwisseling hun standpunten over en weer nader toegelicht.

5. Op 6 april 1998 schreef belanghebbendes gemachtigde de Inspecteur het volgende:

“(…)

Om op korte termijn een knoop te kunnen doorhakken en de indiening van de aangifte IB 1997 niet onnodig te vertragen stel ik u de volgende werkwijze voor:

Betreft: nadere toelichting op mijn brief van 17 maart 1998 namens de heer [X te Z}.

Met ingang van 01-01-1997 merken we de heer [X] aan als ondernemer. Daarbij blijven de inkomsten uit "Arbeidsvoorziening" buiten beschouwing (inkomsten uit dienstbetrekking). De onderneming heeft dus vooralsnog twee opdrachtgevers, [A en B].

Ik ben ervan uitgegaan dat u zich in dit voorstel kunt vinden, mede op grond van onze eerdere correspondentie.

(…)".

6. De Inspecteur reageerde hierop bij brief van 25 mei 1998. Hij betoogde:

"(…)

Uit de mij thans ter beschikking staande gegevens blijkt dat de heer [X] de inkomsten van [A en B] vanaf 1 januari 1997 geniet als ondernemer. De inkomsten van de Arbeidsvoorziening blijft de heer [X] genieten als loon uit dienstbetrekking.

Ik hoop hiermee uw fax van 6 april 1998 beantwoord te hebben.

(…)".

7. Partijen strijden voor het Hof over de fiscaaljuridische kwalificatie van de door belanghebbende uit zijn dienstbetrekking met de Arbeidsvoorziening genoten inkomsten. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat tussen hem en belanghebbende een vaststellingsovereenkomst is gesloten op grond waarvan deze inkomsten als loon uit dienstbetrekking moeten worden gekwalificeerd. Subsidiair betoogt de Inspecteur dat in het onderwerpelijke geval bedoelde inkomsten als loon uit dienstbetrekking moeten worden aangemerkt. Belanghebbende, die deze standpunten bestrijdt, huldigt de opvatting dat sprake is van winst uit onderneming.

8. Het Hof deelt - wat er overigens zij van diens primaire standpunt - het subsidiaire standpunt van de Inspecteur. Als uitgangspunt heeft te gelden dat inkomsten welke worden genoten ter zake van in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden worden gekwalificeerd als inkomsten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (loon uit dienstbetrekking). Onder omstandigheden kunnen deze inkomsten evenwel - in de bewoordingen van belanghebbende - worden "meegetrokken" in de bron "winst uit onderneming" en alsdan als winst worden bestempeld. Dit doet zich voor in de situatie waarin de dienstbetrekking (als het ware) wordt geabsorbeerd door de onderneming. Hiervan is in het onderhavige geval echter geen sprake. De buiten het kader van de dienstbetrekking verrichte adviseringswerkzaamheden hebben weliswaar met ingang van het onderwerpelijke jaar een zodanig karakter en omvang aangenomen dat zij thans als een ondernemingsactiviteit kunnen worden beschouwd, maar niet gezegd kan worden dat deze werkzaamheden de sinds 1991 ten behoeve van de Arbeidsvoorziening verrichte werkzaamheden zijn gaan overschaduwen. Integendeel zelfs. Het enkele feit dat belanghebbende een onderneming drijft in zijn vrije tijd op een gebied waarop hij al langer in dienstbetrekking werkzaam is, leidt er niet toe dat die dienstbetrekking geacht zou moeten worden te worden uitgeoefend in het kader van het drijven van een onderneming. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waardoor in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld. In het bijzonder faalt belanghebbendes beroep op de wetssystematiek, omdat deze onverlet laat het daaraan voorafgaande onderzoek naar de - in dit geval bevestigend beantwoorde - vraag of in dezen de werkzaamheden bij de Arbeidsvoorziening al dan niet in het kader van een dienstbetrekking zijn vervuld. Dit betekent derhalve dat in casu geen grond aanwezig is om van voormeld uitgangspunt af te wijken.

9. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Niettemin dient, naar de Inspecteur in zijn verweerschrift heeft geconcludeerd, de uitspraak op het bezwaarschrift te worden vernietigd en de aanslag te worden verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.977,--.

proceskosten:

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op (1 * ƒ 710,-- * 1 is) ƒ 710,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

beslissing:

Het Gerechtshof:

vernietigt de bestreden uitspraak;

vermindert de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.977,--;

gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het door deze betaalde griffierecht van ƒ 60,--, en

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 710,--, en wijst aan de Staat der Nederlanden die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.

gedaan door mr Van Schie, voorzitter, mr N.E. Haas en mr Matthijssen, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2001 te Arnhem door mr Van Schie, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(R. den Ouden) (P.M. van Schie)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 augustus 2001

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.