Home

Gerechtshof Arnhem, 16-08-2001, AD3445, 97/20162

Gerechtshof Arnhem, 16-08-2001, AD3445, 97/20162

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 augustus 2001
Datum publicatie
7 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD3445
Zaaknummer
97/20162

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 97/20162

U i t s p r a a k

op het beroep van [X te Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, door de inspecteur bij uitspraak van 29 april 1997 verminderd tot een, berekend naar een belastbaar (en premie-)inkomen van ƒ 69 481 met toepassing van een belastingvrije som van ƒ 11 538 volgens tariefgroep 3.

2. Geding voor het hof

2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 13 mei 1997 en aangevuld op 17 juli 1997.

2.2. Tot de stukken van het geding behoort het vertoogschrift.

2.3. In het vertoogschrift is de inspecteur ermee akkoord gegaan een mondelinge behandeling achterwege te laten. Belanghebbende heeft op 10 november 1997 het hof schriftelijk verzocht, geen mondelinge behandeling te houden.

3. Conclusies van partijen

3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep om verdere vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen vanƒ 36 071.

3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. De vaststaande feiten

4.1. Belanghebbende heeft per 31 december 1993 zijn agrarische bedrijf gestaakt en tot het bedrijfsvermogen behorende activa waaronder onroerende zaken naar zijn privé-vermogen overgebracht.

4.2. Tot de laatstbedoelde zaken behoren merendeels verouderde en incourante bedrijfsgebouwen alsmede de onder- en omliggende grond ervan ter grootte van 3 600 m² (hierna te noemen: het perceelsgedeelte).

4.3. Van het perceelsgedeelte beloopt per 31 december 1993 de waarde in het economische verkeer (hierna: wev) ƒ 62 600 en de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: wevab) ƒ 39 100.

4.4. Onderdeel van de hiervoor genoemde bedrijfsgebouwen vormen asbesthoudende zogenoemde abc-golfplaten met een totale oppervlakte van 175 m².

4.5. Het perceelsgedeelte heeft krachtens het bestemmingsplan een agrarische bestemming.

5. Het geschil en de standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt verdeeld, of

5.1.1. voor de bepaling van de liquidatiewinst van het perceelsgedeelte de wev gehanteerd moet worden dan wel de ¦ 23 500 lagere wevab, en

5.1.2. bij gelegenheid van de overbrenging van de bedrijfsgebouwen naar privé voorts rekening gehouden moet worden met de in de toekomst te verwachten kosten van verwijdering van de golfplaten voornoemd.

5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Er is slechts één waarde waartegen belanghebbende de grond van het ondernemings- naar het privé-vermogen kan overbrengen, en die is gelijk aan de prijs die daarvoor op 31 december 1993 bij aanbieding ten verkoop op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed.

6.2. Of die waarde de wevab is of de wev is dus geen kwestie van keuze, maar van de gegeven omstandigheden (die uiteraard wel het gevolg van bepaalde keuzes kunnen zijn). Nu niet is gesteld of gebleken dat het perceelsgedeelte niet tevens voor woondoeleinden door particulieren mag worden aangewend, dient de onder 6.1 bedoelde gegadigde te worden gezocht op de tevens uit niet-agrariërs bestaande kopersmarkt.

6.3. De verklaring voor het uit de praktijk bekende verschil tussen wevab en wev is gelegen in het feit dat de laatstgenoemde waarde berust op een prijs die kan worden verkregen op een veel grotere markt dan die van alleen agrariërs. Het grotere aantal gegadigden met name niet-agrariërs en de daarmee verband houdende ruimere aanwendingsmogelijkheid werkt prijsverhogend met als gevolg een wev die naar haar aard hoger is dan de wevab.

6.4. Daar de grond sinds 31 december 1993, anders dan voordien, wordt aangewend buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf, heeft zich op die datum een bestemmingswijziging voorgedaan. Deze wijziging heeft tot bestemmingswijzigingswinst geleid indien en voor zover de daarbij aan het licht gekomen waarde van de grond in het economische verkeer (¦ 62 600) uitgaat boven de prijs die voor de grond zou kunnen worden verkregen bij een louter agrarische bestemming.

6.5. Belanghebbendes stelling dat, nu hij zijn agrarische activiteiten na de staking van zijn bedrijf ongewijzigd heeft voortgezet, zij het niet in het kader van een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, er geen sprake is van bestemmingswijzigingswinst zodat in dezen de wevab moet worden toegepast, is gelet op het onder 6.4 overwogene onjuist.

6.6. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat ook in dit geval de wev de wevab overtreft en wel met het door de inspecteur gestelde en door belanghebbende op zichzelf niet betwiste verschil van ¦ 23 500.

6.7. In het onder 5.1.1genoemde geschilpunt is het gelijk aan de inspecteur.

6.8. Een aan de toenmalige Belastingdienst/Registratie en successie 's-Hertogenbosch verbonden taxateur heeft bij rapport gedagtekend 12 september 1995 onder meer de onderhavige bedrijfspanden getaxeerd op ¦ 84 000 per 31 december 1993. Blijkens dat rapport is ‘bij de taxatie rekening gehouden met ligging, bouwaard en constructie van de opstallen, alsmede de staat van onderhoud, de marktsituatie ter plaatse en alle andere bekende factoren welke voor de waardebepaling van invloed kunnen zijn’. De door belanghebbende aangetrokken waardedeskundige kent in zijn rapport van 15 februari 1994 aan de onderhavige bedrijfsopstallen eveneens een wev (deels in bewoonde staat) toe van ‘met inachtneming van alle op de verkoopwaarde van invloed zijnde omstandigheden’ ¦ 84 000, te verminderen met een ‘P.M.’-bedrag voor sloop- en opruimkosten van diverse gedeelten van de opstallen ‘waarvan geschat ± 175 m² asbest abc-golfplaten’.

6.9. Aangenomen moet dan ook worden dat beide voormelde deskundigen met hantering van hetzelfde - juiste - waardebegrip per 31 december 1993 aan de bedrijfsgebouwen dezelfde waarde hebben toegekend. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat deze waarde te hoog is bepaald.

6.10. Nu hij op de genoemde datum zijn bedrijf heeft gestaakt, bestaat reeds daarom geen mogelijkheid een reservering te vormen voor toekomstige verwijdering van kosten van verwijdering van de asbestgolfplaten.

6.11. Ook in het onder 5.1.2 genoemde geschilpunt is het gelijk aan de inspecteur.

7. Slotsom

Het beroep is ongegrond.

8. Proceskosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.

9. Beslissing

Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.

Aldus gedaan te Arnhem op 16 augustus 2001 door mr N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 augustus 2001

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.