Home

Gerechtshof Arnhem, 16-08-2001, AD3447, 99-03343

Gerechtshof Arnhem, 16-08-2001, AD3447, 99-03343

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 augustus 2001
Datum publicatie
7 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD3447
Zaaknummer
99-03343

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 99/3343

U i t s p r a a k

op het beroep van [X te Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende aan hem voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.291,-.Aan heffingsrente is ƒ 336,- berekend.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 juli 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende [en zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is internationaal chauffeur (truck met tankoplegger) en rijdt vrijwel uitsluitend op de landen Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië in opdracht van [A te Q]. Hij rijdt, op enkele weken na, steeds samen met zijn echtgenote en is "eigen rijder". De echtgenote beschikt eveneens over een "groot rijbewijs". Belanghebbende drijft zijn onderneming onder de naam [B-transport].

2.2. In 1997 heeft belanghebbende gedurende 52 weken vijf dagen lang gewerkt. In de meeste weekenden (46) waren zij thuis. Belanghebbende rijdt dag en nacht (vol-continu), met inachtneming van de rij- en rusttijden.

2.3. Belanghebbende doet dagelijks uitgaven voor levensonderhoud en persoonlijke verzorging. In de landen Frankrijk, Spanje en Italië worden voor verrichtingen en aanschaffingen niet altijd bonnen overgelegd.

2.4. Belanghebbende heeft in de bij de aangifte gevoegde jaarrekening 1997 een bedrag van ¦ 25.134,- als reis- en verblijfkosten ten laste van de winst gebracht onder vermelding van "CAO-vergoeding beroepsgoederenvervoer".

2.5. De administratie van belanghebbende bevat bewijsstukken voor uitgaven tot een bedrag van ¦ 11.010,-.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Mag belanghebbende erop vertrouwen dat de Inspecteur zich, ondanks een andersluidend besluit van de Staatssecretaris, zal houden aan de door belanghebbende voorgestane interpretatie van het arrest HR 13 december 1995, nr. 30385, BNB 1995/301;

- is het verschil tussen de CAO-vergoeding en de werkelijke reis- en verblijfkosten op grond van het gelijkheidsbeginsel als ondernemingskosten aftrekbaar;

hoe hoog zijn de werkelijke reis- en verblijfskosten in 1997 geweest?

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd. De Inspecteur heeft zich ter zitting bereid getoond alsnog rekening te houden met een bedrag aan uitgaven waarvoor geen bewijsstukken voorhanden zijn. De Inspecteur gaat akkoord met het verhogen van de aftrek van ¦ 11.010,- naar ¦ 15.000,-. Belanghebbende neemt dit bedrag over in zijn subsidiaire stellingname.

De Inspecteur bevestigt, daarnaar gevraagd, dat de toevoeging aan de oudedagsreserve te laag is berekend. Met belanghebbende was reeds besproken die fout nadien te herstellen.

3.3. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van ¦ 15.810,- en subsidiair, naar het Hof begrijpt, ¦ 26.490,-. De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van zijn uitspraak, subsidiair tot vernietiging daarvan en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van naar het Hof begrijpt eveneens ƒ 26.490,-.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het beroep van belanghebbende op bij hem door het arrest HR 13 december 1995, nr. 30385, BNB 1995/301 gewekt vertrouwen kan niet slagen omdat de rechter als zodanig niet als bestuurder optreedt. Voor een beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook geen plaats.

4.2. Ter zitting heeft de Inspecteur bevestigd dat voor chauffeurs die als werknemer in het internationale vrachtvervoer werkzaam zijn in 1997 de vergoeding van een bedrag van ¦ 25.134,- zonder meer vrijgesteld is.

4.3. Belanghebbende wenst dezelfde behandeling te genieten. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Belanghebbende als ondernemer ("eigen rijder") enerzijds en een werknemer in dienstbetrekking bij een internationaal transportbedrijf anderzijds zijn rechtens en feitelijk niet als gelijke gevallen te beschouwen. Zij verkeren met name in een andere positie als het gaat om het onbelast ontvangen van vergoedingen en het op de winst in mindering brengen van ondernemingskosten. Voorts is het vermoeden gewettigd dat in het algemeen gesproken degene die de kosten zelf moet dragen terughoudender zal zijn in het doen van uitgaven dan de persoon die daarvoor kan putten uit een -zoals de Inspecteur meent, wellicht zelfs ruime- vrijgestelde vergoeding.

4.4. Belanghebbende heeft zich voorts beroepen op begunstigend beleid gevoerd door de Inspecteur te [R, S en T]. Het ligt, nu de Inspecteur dit heeft betwist, op de weg van belanghebbende voor die stelling feiten en omstandigheden aan te voeren en die aannemelijk te maken. Hierin is belanghebbende niet geslaagd.

4.5. Het beroep van belanghebbende op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur slaagt in zoverre niet. Belanghebbende heeft zich subsidiair akkoord verklaard met de onder 3.2. genoemde en door de Inspecteur aanvaarde verhoging van de aftrek. Het Hof acht op die wijze voldoende tegemoetgekomen aan de gemotiveerde stelling van belanghebbende dat een deel van de kosten redelijkerwijs niet met bewijsstukken kunnen worden gestaafd, omdat die stukken niet worden verschaft. Er is niet aannemelijk gemaakt of anderszins aannemelijk geworden dat de kosten voor reis- en verblijfkosten meer dan ¦ 15.000,- hebben bedragen.

4.6. Het beroep is in zoverre gegrond. Het belastbaar inkomen moet met inachtneming van het bovenstaande, na een korting van 10% op het bedrag van ¦ 15.000,- en onder herrekening van de aftrek buitengewone lasten, de toevoeging aan de oudedagsreserve en de meewerkaftrek worden bepaald op ¦ 26.490,-.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal ƒ 710,- maal wegingsfactor 1 ofwel ƒ 1.420,-.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 26.490,-;

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ¦ 60,-;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ¦ 1.420,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

Aldus gedaan te Arnhem op 16 augustus 2001 door mr. N.E. Haas, voorzitter, mr. Lamens en mr. Van Amsterdam, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 augustus 2001

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.