Home

Gerechtshof Arnhem, 13-04-2001, AD3534, 99/495

Gerechtshof Arnhem, 13-04-2001, AD3534, 99/495

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
13 april 2001
Datum publicatie
17 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD3534
Zaaknummer
99/495

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

WS

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 99/495

U i t s p r a a k

op het beroep van [X b.v. te Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne (hierna: het college) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1994 aanslagen opgelegd wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak plaatselijk bekend [a-straat 1], die zijn berekend naar een heffingsgrondslag van ¦ 4 398 000 naar de peildatum 1 januari 1991 (hierna: de aanslagen) en met twee andere verenigd op één biljet genummerd [01].

1.2. De aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door het college bij uitspraak van 9 mei 1995 gehandhaafd.

1.3. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) heeft, na vernietiging van die uitspraak en één van de twee andere aanslagen, de overige aanslagen, waaronder die betreffende [a-straat 1] voornoemd, (wederom) gehandhaafd.

1.4. Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad bij arrest van 17 februari 1999, nummer 33 844 (bekendgemaakt in BNB 1999/174* en Belastingblad 1999, blz. 395), de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer verwezen naar dit gerechtshof.

1.5. Na daartoe door dit hof in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft het college op 23 maart 1999 een conclusie na verwijzing ingezonden en belanghebbende, mede in reactie daarop, een op 12 mei 1999.

1.6. Bij de mondelinge behandeling op 22 maart 2001 te Arnhem zijn gehoord [belanghebbendes gemachtigde alsmede de ambtenaar].

1.7. De notities van de pleidooien die de gemachtigden van belanghebbende en van het college bij de mondelinge behandeling hebben gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.

2. Conclusies van partijen

2.1. Belanghebbende verzoekt, na wijziging van haar standpunt ter zitting, om vermindering van de aanslagen, te berekenen naar een heffingsgrondslag van ¦ 500 000.

2.2. Het college concludeert nader tot primair tot bevestiging van zijn uitspraak en subsidiair tot vermindering van de aanslagen overeenkomstig het nadere standpunt van belanghebbende.

3. De vaststaande feiten

3.1. Als vaststaand moet worden aangenomen wat in het voormelde arrest onder 3.1 als zodanig is vermeld.

3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de voormelde onroerende zaak vanaf 1 september 1993 door belanghebbende commercieel is geëxploiteerd.

3.3. De ‘Verordening onroerende zaakbelastingen 1994’ luidt, voor zover hier van belang:

Artikel 4

1. De waarde in het economische verkeer is die op 1 januari 1991 en vervolgens die op een tijdstip dat telkens vijf jaren later valt. Deze waarde vindt toepassing voor elk belastingjaar vallende in een tijdvak van vijf achtereenvolgende jaren.

Dit tijdvak vangt aan op het tijdstip dat één jaar later valt dan het tijdstip als bedoeld in de eerste volzin.

2. Indien de waarde in het economische verkeer tussen het tijdstip als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid en het begin van het belastingjaar wijziging ondergaat als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering of afbraak, hetzij verandering van bestemming, is in afwijking van de eerste volzin van het eerste lid, de waarde die, welke in aanmerking zou zijn genomen indien de bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of bestemmingsverandering zijn beslag had gekregen op het eerstbedoelde tijdstip.

Artikel 6

Belastingtarieven

1. Voor elke volle ¦ 3 000,- van de waarde in het economische verkeer bedraagt:

a. de gebruikersbelasting ¦ 4,00;

b. de eigenarenbelasting ¦ 5,00.

4. Het geschil en de standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt, na wijziging van hun standpunten ter zitting, nog slechts verdeeld, of de voormelde vervangingswaarde met ingang van 1 januari 1994 wijziging heeft ondergaan doordat de exploitatie op 1 september 1993 van de gemeente Deurne is overgegaan op belanghebbende.

4.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, het college primair ontkennend.

4.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

4.4. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd - zakelijk weergegeven -

4.4.1. namens belanghebbende:

4.4.1.1. Als erfpachtster is zij op zichzelf terecht aangemerkt als de genothebbende krachtens beperkt recht. Dan is van belang welke de bedrijfswaarde is voor haar en niet voor de bloot-eigenaar.

4.4.1.2. Zij geeft haar - na verwijzing aanvankelijk - primaire, subsidiaire en meer subsidiaire standpunten prijs, maar handhaaft haar uiterst subsidiaire standpunt.

4.4.1.3. Als de hier door het college ontwikkelde uitlegging van het in het verwijzingsarrest genoemde (Veendam-)arrest van 8 juli 1992, nr. 27 678, BNB 1992/298*, juist was, had de Hoge Raad dit geding niet behoeven te verwijzen.

4.4.2. en namens het college:

4.4.2.1. Ingeval van incourantheid komen sloopkosten niet in aanmerking.

4.4.2.2. Als voor de jaren 1992 en 1993 de gemeente zelf had moeten worden aangeslagen voor het onderhavige zwembadcomplex, zou hieraan een als heffingsgrondslag in aanmerking te nemen vervangingswaarde als bedoeld in artikel 220, vierde lid, van de Gemeentewet (tekst-1994) van ¦ 4 398 000 zijn toegekend.

4.4.2.3. Door de overgang van de exploitatie op belanghebbende is de vervangingswaarde niet veranderd. Vanaf 1 september 1993 is die waarde ¦ 4 398 000 gebleven.

4.4.2.4. Volgens het Veendam-arrest is bepalend welke waarde een in de commerciële sfeer gebezigde incourante onroerende zaak voor de huidige eigenaar vertegenwoordigt.

4.4.2.5. Eigenaar is hier de gemeente, niet belanghebbende als erfpachtster. Het college wenst een duidelijke uitspraak over de vraag wie hier de in het Veendam-arrest bedoelde eigenaar is voor wie de bedrijfswaarde als vervangingswaarde maatgevend is.

4.4.2.6. De erfpachtsovereenkomst legt zodanige verplichtingen op aan de erfpachtster, dat het een sterk uitgehold erfpachtsrecht is. Daarmee hangt samen dat de gemeente voor de duur van het erfpachtsrecht jaarlijks bijdraagt in de exploitatietekorten.

4.4.2.7. Het college heeft geen probleem met ¦ 500 000 ingeval de bedrijfswaarde voor de erfpachtster bepalend moet worden geacht.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De uitlegging van het vorenbedoelde arrest BNB 1992/298* die het college nader bepleit, berust op een kennelijk verkeerde lezing daarvan.

5.2. In het daar berechte geval, waarin de eigenaar de genothebbende was, is de term ‘eigenaar’ kennelijk gebruikt in de meer algemene betekenis van ‘genothebbende’. Dit volgt tevens uit wat in het arrest van gelijke datum, nr. 27 003 (BNB 1992/297*, Belastingblad 1992, blz. 721) onder 4.3 en over de voor de gebruikersbelasting in aanmerking te nemen heffingsgrondslag onder 4.4 nog is geoordeeld (weergegeven voor zover hier van rechtstreeks belang):

‘4.3. Het middel [betoogt] dat de vervangingswaarde een begrip is dat naar zijn aard wordt benvloed door de verhouding tussen de zaak en de tot die zaak gerechtigde, zodat de wetgever door voor incourante onroerende zaken dit waardebegrip te introduceren in zoverre een inbreuk heeft gemaakt op het objectieve karakter van de onroerende-zaakbelastingen.

4.4. Het [...] middel wordt terecht voorgesteld. [...] Wel zal in verband met het objectieve karakter van de onroerende-zaakbelastingen moeten worden aanvaard dat in het - vermoedelijk zeldzame - geval dat een incourante onroerende zaak bij een ander dan de eigenaar in gebruik is, voor die gebruiker de waarde dient te worden bepaald overeenkomstig hetgeen geldt voor de eigenaar.’

De laatst geciteerde volzin komt in nauwelijks afwijkende bewoordingen ook voor in het voormelde arrest BNB 1992/298* (onder 4.6), dat een in de commerciële sfeer gebezigde incourante onroerende zaak betrof. Uit de geciteerde samenhang waarin die volzin voorkomt, wordt duidelijk dat hiermee niet bedoeld kan zijn, voor gevallen waarin - anders dan in de daar berechte - de belastingplichtige genothebbende een ander is dan de eigenaar, een bedrijfswaarde in te voeren die een onroerende zaak noch voor de gebruiker noch voor de genothebbende maar alleen voor de (bloot-)eigenaar heeft.

5.3. In het verwijzingsarrest is in de op twee na laatste volzin onder 3.3 sprake van ‘verandering van eigenaar’. Dit moet evenwel, gelet op het vervolg:

‘waarbij de overgang van een niet-commerciële naar een commerciële exploitatie waardering naar bedrijfswaarde nodig maakt’

in samenhang met de gegrondbevinding van het tweede middel van cassatie, worden verstaan als ‘verandering van genothebbende’. Tegelijk met de vestiging van het recht van erfpacht is immers in het onderhavige geval de zo-even bedoelde overgang van de eigenares (de gemeente) op belanghebbende bewerkstelligd.

5.4. Opmerking verdient, dat ook in gemeentelijke kring de term ‘eigenaar’ kennelijk voorkomt in de meer algemene betekenis van ‘genothebbende’, zoals blijkt uit de vermelding van ‘OZB eigenaar’ op het aanslagbiljet in de kolom ‘Belastingsoort’ en uit de voormelde verordening, waarvan artikel 6, eerste lid, onder b, spreekt over ‘de eigenarenbelasting’.

5.5. De onder 4.1 geformuleerde vraag wordt bevestigend beantwoord.

5.6. Voor dat geval zijn partijen het erover eens, dat de aanslagen moeten worden verminderd tot bedragen, berekend naar een heffingsgrondslag van ¦ 500 000.

6. Slotsom

Het beroep is gegrond.

7. Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures als volgt te berekenen:

voor het Hof: (beroepschrift, conclusie van repliek en verschijnen bij mondelinge behandeling) 2,5 punten à ¦ 710 ´ (wegingsfactor) 1 = ¦ 1 775;

voor het geding na verwijzing: (conclusie en verschijnen bij mondelinge behandeling) 1,5 punt à ¦ 710 ´ 1 = ¦ 1 065;

in totaal derhalve ¦ 2 840.

8. Beslissing

Het gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van het college voor zover daarbij de aanslagen voor de onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 zijn gehandhaafd;

· vermindert de aanslag ‘a-straat 1 OZB eigenaar’ tot ¦ 830 en de aanslag ‘a-straat 1 OZB gebruiker’ tot ¦ 664;

· veroordeelt het college in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 2 840, te vergoeden door de gemeente Deurne.

Aldus gedaan te Arnhem op 13 april 2001 door mr N.E. Haas, voorzitter, mr Wolt en mr drs Van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 april 2001

Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.