Home

Gerechtshof Arnhem, 22-08-2001, AD3540, 99-01565

Gerechtshof Arnhem, 22-08-2001, AD3540, 99-01565

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 augustus 2001
Datum publicatie
17 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD3540
Zaaknummer
99-01565

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 99/01565

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar voor het tijdvak 1 januari 1995 t/m 31 december 1998 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 1995 t/m 31 december 1998 een naheffingsaanslag opgelegd, ter grootte van ƒ 351.881,-. Voorts is aan heffingsrente een bedrag berekend van ƒ 16.588,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 juli 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde [bijgestaan door A], kapitein van het jacht [a], alsmede [de Inspecteur].

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota 17 bijlagen overgelegd.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 juli 2001, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is sedert 1994 eigenaar van het zeiljacht "[a]". Het jacht heeft gedurende de tijd van de contractsverplichtingen een bemanning van zes personen, onder leiding van kapitein [A]. Deze bemanning wordt door belanghebbende ingehuurd van [B] Ltd.

2.2. Via bemiddeling van [C], met wie belanghebbende een "Central Agency Agreement" heeft gesloten, wordt het exclusieve gebruik van het zeiljacht [a] voor een periode van minimaal een week aangeboden met inbegrip van de bemanning, voor een zogenaamde charterfee van $ 47.250 per week (juli en augustus) en $ 42.000 per week (overige maanden). Het gezelschap dat hiervan gebruik kan maken omvat maximaal 8 personen. Met de klant wordt een zogenoemde "M.Y.B.A. Yacht Charter Agreement" gesloten. Naast de charterfee betaalt de klant een zogenoemde "Advance Provisioning Allowance", een vast bedrag waaruit door de kapitein diverse bijkomende kosten worden voldaan die zich tijdens de reis voordoen.

2.3. Tijdens de zitting heeft kapitein [A], het volgende onweersproken verklaard. Voorafgaande aan het betreffende seizoen wordt door de kapitein een route voor het gehele seizoen opgesteld, waarbij hij rekening houdt met de belangstelling van de markt en de voor het publiek gewilde wateren en gebieden. Het zomerseizoen wordt gevaren op de Middellandse Zee, veelal van Turkije, via de Griekse eilanden, Kroatië (Dubrovnik onder andere), Italië (Venetië onder andere), naar Zuid-Frankrijk. Aan het einde van dit seizoen vindt een check-up van het jacht plaats en wordt de oversteek gemaakt naar de Caribische eilanden. Aldaar wordt het winterseizoen gevaren, veelal van Puerto Rico, via de Virgin Islands, St. Maarten, Martinique naar Venezuela en Granada. Deze route ligt voor het seizoen vast, zodat de klanten de keuze hebben op een bepaalde plaats aan boord te komen en op een bepaalde plaats, één of meerdere weken later, weer van boord te gaan om plaats te maken voor andere klanten. Aldus liggen begin en eindpunt voor de klanten vast. Deze worden eveneens vastgelegd in de overeenkomsten. Grote wijzigingen en afwijkingen in dit programma zijn niet mogelijk. Deze hebben zich in de betreffende jaren ook niet voorgedaan. Kleine wijzigingen, zoals het aandoen van bepaalde eilanden die in de buurt liggen van het overeengekomen programma, kunnen op verzoek van de klant wel worden gemaakt. Deze wijzigingen zijn echter wel afhankelijk van de planning, de tijd en het weer. De kapitein beslist of dit mogelijk is. De kapitein is de enige die het jacht bevaart en de leiding over het jacht heeft.

2.4. Tijdens de reis wordt de klant en zijn gezelschap van alle gemakken voorzien. Het gezelschap kan bijvoorbeeld naar opgravingen worden gevaren, waarbij de kapitein zorgt voor vervoer met een kleiner schip of met de bijboot van de [a]. De klanten kunnen aan diverse watersportactiviteiten deelnemen (zoals het gebruik van jetski’s, dinghies, en dergelijke). De dagelijkse maaltijden worden aan boord bereid door een chef kok. De gehele dag wordt het gezelschap bediend door de stewardessen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of sprake is van een meerdaagse buitenlandse reis (cruise) c.q. van vervoer van personen, die, nu de reis zich altijd buiten Nederland afspeelt, niet in Nederland belastbaar is, zoals belanghebbende verdedigt, dan wel of sprake is van een prestatie bestaande uit de verhuur van een vervoermiddel, zoals de Inspecteur voorstaat, die op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting, in Nederland belast is.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de eerdergenoemde pleitnota. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) wordt - kortgezegd - het vervoer van personen verricht op de plaats waar dit vervoer daadwerkelijk plaatsvindt. Daarentegen geldt, ingevolge artikel 6, lid 1, jo. artikel 6, lid 2, aanhef en onderdeel d, van de Wet, ten aanzien van de verhuur van vervoermiddelen dat deze wordt verricht op de plaats waar - kortgezegd - de dienstverrichter is gevestigd. In een geval als het onderwerpelijke, waarin een complex van prestaties wordt verricht welke zowel de kenmerken in zich draagt van personenvervoer als van de verhuur van vervoermiddelen, dient eerst te worden beoordeeld of deze dienst naar maatschappelijke opvattingen beschouwd een kenmerkende hoofddienst in zich bergt en aldus onder één van beide bepalingen gerangschikt dient te worden.

4.2. Artikel 26 van de Zesde richtlijn bevat een bijzondere regeling voor reisbureaus. In de Nederlandse omzetbelastingregelgeving is deze regeling uitgewerkt in een resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 22 maart 1971, nr. B71/2260, onder meer gewijzigd bij Resolutie van 15 april 1981, nr. 281-5373. In punt 5 van deze resolutie wordt door de staatssecretaris goedgekeurd dat volledig verzorgde meerdaagse reizen naar het buitenland (zogenoemde uitgaande all-inclusive reizen), voor de toepassing van artikel 6 van de Wet in hun geheel als het vervoer van personen worden behandeld. Aldus is, zoals door belanghebbende is betoogd en door de inspecteur niet is betwist, het organiseren van cruises die plaatsvinden buiten Nederland, doch georganiseerd worden door Nederlandse ondernemers, niet belastbaar met Nederlandse omzetbelasting op grond van de hiervoor vermelde goedkeuring.

4.3. De door belanghebbende jegens haar klanten verrichtte prestaties bestaan uit een complex van verscheidene diensten waarbij enkel de huur van het jacht niet als kenmerkende hoofddienst kan worden beschouwd. Uit de hiervoor onder 2.3 en 2.4 vermelde feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de door belanghebbende verrichte prestaties naar maatschappelijke opvattingen beschouwd en bezien vanuit de optiek van de klanten, zich typeren als volledig verzorgde meerdaagse reizen. Daaraan doet niet af dat de met de klanten gesloten overeenkomsten zijn gesteld in termen van "charter", welke term door de Inspecteur is uitgelegd als huur. De in 2.1 tot en met 2.4. weergegeven omstandigheden rechtvaardigen immers niet de vaststelling dat de klanten die aan de onderwerpelijke reizen deelnemen zelfstandig over het schip kunnen beschikken ofwel bevaren, dan wel zelf kunnen beslissen over bestemming en route. Uit genoemde omstandigheden volgt dat de klanten slechts in het kader van een in grote lijn vastliggend vaarplan specifieke onderdelen kunnen invullen. Aldus kenmerkt de prestatie zich meer door de afgelegde reis welke in hoofdzaak van tevoren is vastgesteld en die ook overigens op één lijn is te stellen met een cruise.

4.4. Het vorenstaande overwegende heeft belanghebbende terecht een beroep gedaan op punt 5 van de in 4.2 aangehaalde resolutie van de staatssecretaris van Financiën.

4.5. Belanghebbendes beroep is derhalve gegrond.

5. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op (2,5 × ƒ 710,- × 2 =) ƒ 3.550,-.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

· vernietigt de bestreden uitspraak;

· vernietigt de naheffingsaanslag;

· gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ¦ 85,- te vergoeden;

· veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 3.550,-, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 22 augustus 2001 door de tweede meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr. Van Schie, voorzitter, mr. Matthijssen en mr. drs. Nieuwenhuizen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door genoemde voorzitter in tegenwoordigheid van genoemde griffier.

(A.W.M. van der Waerden) (P.M. van Schie)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 september 2001

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.