Home

Gerechtshof Arnhem, 11-09-2001, AD3664, 99-01458

Gerechtshof Arnhem, 11-09-2001, AD3664, 99-01458

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 september 2001
Datum publicatie
21 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD3664
Zaaknummer
99-01458

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

he

Gerechtshof Arnhem

eerste enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/01458

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X] h/o [X-a] Bureau

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : boetebeschikking bij naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal van 1998

nummer : [1.F.01]

mondelinge behandeling : op 28 augustus 2001 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende heeft de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 1998 te laat op aangifte voldaan. Het betrof een eerste verzuim waarvan belanghebbende schriftelijk mededeling is gedaan.

2. Vervolgens heeft belanghebbende de over het vierde kwartaal van 1998 verschuldigde omzetbelasting van ƒ 4.698,- ook te laat op aangifte voldaan.

3. Wegens dit tweede verzuim heeft de Inspecteur met toepassing van artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) jo. § 23, vierde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) belanghebbende bij beschikking van 25 februari 1999 een boete opgelegd van ƒ 46,-, te weten 1% van het te laat betaalde belastingbedrag.

4. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbende de boete terecht heeft opgelegd.

5. Belanghebbende voert aan dat hij de eerste week van januari 1999 niet thuis was, in de tweede week van januari zijn boekhouder niet kon bereiken en pas in de derde week van januari een afspraak met zijn boekhouder heeft kunnen maken. Op 25 januari 1999 heeft hij bij de belastingdienst laten uitrekenen hoeveel belasting hij was verschuldigd. Een dag later heeft hij het bedrag aan belasting overgemaakt. Aldus kan hem naar zijn mening geen verwijt worden gemaakt dat de verschuldigde belasting niet op tijd was voldaan.

6. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen (i.c. het tijdig betalen van de verschuldigde omzetbelasting). Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat aan de belanghebbende opzet of grove schuld te verwijten is. Alleen indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) dient een boete achterwege te blijven.

7. Onder de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden is geen sprake van avas. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het tijdig betalen van de door hem verschuldigde belasting. Indien zijn boekhouder afwezig is dient hij naar andere wegen te zoeken om de verschuldigde belasting tijdig te voldoen.

8. Het Hof acht de door de Inspecteur opgelegde boete van ƒ 46,- passend bij het onderhavige verzuim.

9. Van de in artikel 67c van de AWR neergelegde mogelijkheid om bij niet of niet tijdig betalen van de belasting binnen de in de belastingwet gestelde termijn een boete op te leggen heeft de Belastingdienst gebruik gemaakt door in § 23, eerste lid BBBB 1998 een onderscheid te maken tussen eerste, tweede en derde/volgende verzuimen, waarbij in het geval van een eerste verzuim geen en in de andere gevallen van verzuim wel een boete wordt opgelegd. Dit verklaart het verschil in redactie tussen artikel 67c AWR waar wordt gesproken van "kan" en § 23, vierde lid BBBB 1998 dat blijkens de imperatief geredigeerde bewoordingen "legt een boete op" uitgaat van een verplichting daartoe bij een tweede en volgend verzuim.

10. Aan de omstandigheid dat belanghebbende - zoals hij stelt - thans anders dan voorheen - aan de Inspecteur niet op voorhand heeft medegedeeld dat hij zich bij de uitspraak van het Hof zal neerleggen, komt te dezen geen enkele betekenis toe.

11. Belanghebbende heeft ter zitting nog verklaard dat hij in de toekomst tijdens vakantieperioden niet in staat zal zijn de verschuldigde belasting op tijd te betalen, omdat de wettelijke termijn te kort is. Hij heeft daarbij verklaard tegen iedere toekomstige boete net zoals in dit geval bezwaar en beroep in te zullen stellen, omdat hij het niet eens is met het wettelijke systeem in dezen en hij er niets voor voelt om zich met zijn probleem te wenden tot een politieke- of belangenorganisatie teneinde wellicht de wetgever te kunnen bewegen de wettelijke regeling te veranderen.

12. De Inspecteur heeft daarop het Hof in overweging gegeven belanghebbende op die grond te veroordelen in de proceskosten.

13. Een natuurlijk persoon kan slechts in de proceskosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het Hof is weliswaar met de Inspecteur van mening dat het louter procederen om aan gevoelens van ongenoegen over het wettelijke systeem uiting te geven kan leiden tot een veroordeling van belanghebbende in de proceskosten, maar nu dit eerst de tweede keer is dat belanghebbende tegen een boete als de onderhavige bezwaar en beroep heeft ingesteld, is naar het oordeel van het Hof in dit geval (nog) geen sprake van misbruik van procesrecht.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2001 door mw. mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 september 2001

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.