Home

Gerechtshof Arnhem, 11-09-2001, AD3677, 99-03327

Gerechtshof Arnhem, 11-09-2001, AD3677, 99-03327

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 september 2001
Datum publicatie
21 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD3677
Zaaknummer
99-03327

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/03327

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende: [X]

te: [Z]

verweerder: het hoofd van de Belastingdienst/Particulieren [P] (hierna: de Inspecteur)

beslissing: uitspraak op een bezwaarschrift

aanslag: Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998, aanslagnummer [1.H86]

mondelinge behandeling: gehouden te Arnhem op 11 september 2001

waarbij verschenen: belanghebbende alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam geweest bij het [A-]instituut, een onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie (hierna: de werkgeefster). De dienstbetrekking is in 1995 beëindigd.

2. Belanghebbende had recht op een nabetaling wegens niet opgenomen verlofuren. De nabetaling bedroeg ƒ 22.080 waarop een bedrag aan loonbelasting is ingehouden van ƒ 11.040. Teneinde deze nabetaling te kunnen verrichten moest belanghebbende, die niet meer in het salarissysteem van de werkgeefster was opgenomen, alleen voor die uitbetaling weer in dat systeem worden opgevoerd. Door een fout die daarbij is gemaakt heeft belanghebbende, naast de hiervoor bedoelde nabetaling, over de maanden juli 1998 tot en met december 1998 een bedrag uitgekeerd gekregen ten titel van salaris. Op de loonbelastingkaart, die na afloop van het jaar 1998 door de werkgeefster is ingezonden aan de Inspecteur, heeft de werkgeefster een bedrag aan loon vermeld van ƒ 70.016 en aan ingehouden loonbelasting ƒ 28.855.

3. De Inspecteur heeft niet betwist dat belanghebbende in 1998 niet tot de werkgeefster in dienstbetrekking stond, dat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor de werkgeefster, en dat de werkgeefster niet tot enige loonbetaling aan belanghebbende verplicht was, anders dan de hiervoor bedoelde nabetaling.

4. Alsdan kan het door belanghebbende ten onrechte ontvangen bedrag niet als voortvloeiend uit een belaste bron van inkomen worden aangemerkt. De Inspecteur heeft dat bedrag, en de in verband daarmee afgedragen loonbelasting, ten onrechte bij het vaststellen van de onderhavige aanslag in aanmerking genomen.

5. Rekening houdend met de overigens in de aangifte van belanghebbende vermelde gegevens moet zijn belastbare inkomen over 1998 worden vastgesteld op ƒ 83.355, en moet met de op te leggen aanslag een bedrag aan ingehouden loonbelasting worden verrekend van ƒ 37.843. Op de nabetaling van ƒ 22.080 is het tarief als bedoeld in artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing.

6. Het Hof overweegt ten overvloede dat de terugbetaling door belanghebbende van het ten onrechte door hem ontvangen bedrag niet leidt tot enige aftrekpost. Nu van loon geen sprake is geweest is door de werkgeefster ten onrechte loonbelasting/premie volksverzekeringen aan de Belastingdienst afgedragen. De werkgeefster zal zich te dier zake tegenover de Belastingdienst kunnen beroepen op een onverschuldigde betaling.

conclusie

Het beroep is gegrond.

proceskosten:

Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven af te zien van een verzoek de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

beslissing:

Het Gerechtshof

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 83.355 met toepassing van het bijzonder tarief op een bedrag van ƒ 22.080, en met verrekening van een bedrag van ƒ 37.843 aan ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen;

gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door hem betaalde griffierecht van ƒ 60.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 11 september 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. M.M. Nuboer als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.M. Nuboer) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 september 2001

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.