Home

Gerechtshof Arnhem, 13-09-2001, AD3912, 99/03040

Gerechtshof Arnhem, 13-09-2001, AD3912, 99/03040

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
13 september 2001
Datum publicatie
1 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD3912
Zaaknummer
99/03040

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

sw

Gerechtshof Arnhem

zevende enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/ 03040

U i t s p r a a k

op het beroep van V.o.f. [X te Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen/Particulieren [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1998 opgelegde aanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. De aanslag, genummerd [1.F01.1] en gedagtekend 29 juni 1999, is berekend op een bedrag van ¦ 7.070,- met een boete van ¦ 353,-.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende, gericht tegen de boetebeschikking, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 4 augustus 1999 de boetebeschikking gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

2.1. Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift en het vertoogschrift, alsmede de conclusies van re- en dupliek.

2.2. Bij de mondelinge behandeling op 20 juni 2001 te Arnhem zijn gehoord belanghebbendes gemachtigde […], alsmede de Inspecteur.

2.3. Partijen hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling beiden een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen en welke als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

2.4. Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 4 juli 2001. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 5 juli 2001 aangetekend aan partijen zijn verzonden.

2.5. Op 18 juli 2001 is het schriftelijke verzoek van belanghebbendes gemachtigde ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ¦ 315,- is tijdig gestort.

3. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast.

3.1. In het onderhavige tijdvak is bij het verwerken van inkoopfacturen in de geautomatiseerde administratie enkele malen een verkeerde code ingetoetst met als gevolg dat uit bedragen exclusief omzetbelasting ten onrechte een post te verrekenen omzetbelasting werd ‘gehaald’.

3.2. Als gevolg van de onder 3.1. bedoelde boekingsfout is te weinig omzetbelasting op aangifte voldaan. Bij het samenstellen van het jaarrapport werd de fout ontdekt en is de Inspecteur verzocht een naheffingsaanslag ten bedrage van ƒ 7.070,- op te leggen zonder boete.

3.3. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd met een boete van ƒ 353,- (5% van ƒ 7.070,-).

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld of de boete terecht is opgelegd.

4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken, waaronder voormelde pleitnotities.

4.3. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.4. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de boetebeschikking, c.q. kwijtschelding van de boete tot op nihil.

4.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Voor het opleggen van een boete als de onderhavige die is gebaseerd op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is niet vereist dat aan de belanghebbende opzet of grove schuld te verwijten is. Een boete dient echter achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas).

5.2. De boekingsfout is veroorzaakt door het intoetsen van een verkeerde btw-code. Dit is weliswaar slechts een licht verzuim maar geen situatie van avas.

5.3. Het Hof acht een boete van ƒ 353,- passend bij het onderhavige verzuim gelet op het bedrag aan belasting dat als gevolg van het verzuim aanvankelijk niet geheven is, ook als in aanmerking wordt genomen dat belanghebbendes gemachtigde vrijwillig heeft verzocht om naheffing zodra hem gebleken was dat te weinig belasting was voldaan.

5.4. Belanghebbende heeft zijn standpunt dat de boete ook achterwege had moeten blijven omdat in dezen sprake is van een pleitbaar standpunt ter zitting laten vallen.

5.5. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat geruime tijd is verstreken vanaf het zittingsrijp worden van de zaak tot de mondelinge behandeling. Het Hof is echter van oordeel dat vorenbedoelde fase in de procesgang niet dusdanig lang is dat sprake is van overschrijding van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en vindt geen aanleiding - ook niet als in ogenschouw wordt genomen dat het om een betrekkelijk eenvoudige zaak gaat - de boete op die grond te laten vallen of te matigen.

6. Slotsom

Het beroep van belanghebbende is niet gegrond.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2001 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier.

(A.W.M. van der Waerden) (F.J.P.M. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 september 2001

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.