Home

Gerechtshof Arnhem, 04-10-2001, AD4964, 98-03815

Gerechtshof Arnhem, 04-10-2001, AD4964, 98-03815

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
4 oktober 2001
Datum publicatie
31 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD4964
Zaaknummer
98-03815

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

jl

Gerechtshof Arnhem

zesde enkelvoudige belastingkamer

nummer 98/03815

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar d.d. 11 september 1998

betreft : naheffingsaanslag omzetbelasting tijdvak 1 april 1998-30 april 1998

nummer : [1.F01.1]

mondelinge behandeling : op 20 september 2001 te Arnhem

waarbij verschenen : [...] de Inspecteur

waarbij niet verschenen : belanghebbende, die overeenkomstig de wet is opgeroepen

Gronden:

1. Artikel 67b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet binnen de door de Inspecteur gestelde termijn heeft gedaan, deze omstandigheid een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste ƒ 250,-- kan opleggen.

2. Het door de Inspecteur aan belanghebbende uitgereikte aangiftebiljet omzetbelasting voor het aangiftetijdvak februari 1998 vermeldt dat de aangifte en betaling uiterlijk binnen moeten zijn op 31 maart 1998. Op het aangiftebiljet staat de stempelafdruk "01 APR 1998".

3. De Inspecteur stelt zich op het - door belanghebbende niet betwiste - standpunt dat het aangiftebiljet, gelet op de daarop voorkomende stempelafdruk, pas op 1 april 1998 en derhalve niet binnen de gestelde termijn is gedaan. Aan belanghebbende is daarna een verzuimmededeling gezonden waarin aangegeven is wat de gevolgen zijn indien een tweede verzuim zou worden begaan.

4. Het door de Inspecteur aan belanghebbende uitgereikte aangiftebiljet omzetbelasting voor het aangiftetijdvak april 1998 vermeldt dat de aangifte en betaling uiterlijk binnen moeten zijn op zondag 31 mei 1998. Op het aangiftebiljet staat de stempelafdruk "3 JUNI 1998".

5. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het aangiftebiljet, gelet op de daarop voorkomende stempelafdruk, pas op woensdag 3 juni 1998 en derhalve niet binnen de gestelde termijn is gedaan. Hij heeft ter ondersteuning van zijn opvatting opgemerkt dat een bij de Belastingdienst aan de balie afgegeven aangiftebiljet omzetbelasting op grond van uitdrukkelijke instructie wordt afgestempeld op de dag dat dit wordt afgegeven en dat daarop nadien geen dagstempels meer worden geplaatst.

6. Belanghebbende stelt dat de aangifte tijdig aan de balie van de Belastingdienst is afgeleverd en dat de vertraging die is opgetreden te wijten moet zijn aan de baliemedewerkster.

7. Belanghebbende heeft, tegenover het gemotiveerde standpunt van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt en ook niet de overtuiging kunnen vestigen dat de aangifte over het tijdvak april 1998 binnen de termijn is gedaan. Belanghebbende - op wie in dit geval in beginsel de last rust aannemelijk te maken dat de aangifte tijdig is gedaan - noemt geen naam van de betrokken medewerkster en beschikt kennelijk niet over een ontvangstbewijs. Hij heeft daardoor zichzelf verwijtbaar in een positie van bewijsnood gebracht. Ook de omstandigheid dat belanghebbende niet aangeeft op welke dag het aangiftebiljet is ingeleverd bemoeilijkt de beoordeling van de juistheid van zijn standpunt.

8. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Bijzondere omstandigheden die tot matiging van de boete zouden kunnen leiden zijn niet aannemelijk gemaakt of anderszins gebleken.

Slotsom:

Het beroep is niet gegrond.

Proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

Beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2001 door mr. J. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. van Hoorn als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 oktober 2001

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.