Gerechtshof Arnhem, 07-11-2001, AD7305, 99-01993
Gerechtshof Arnhem, 07-11-2001, AD7305, 99-01993
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 november 2001
- Datum publicatie
- 19 december 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2001:AD7305
- Zaaknummer
- 99-01993
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 99/01993
Uitspraak
op het beroep van [X]te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de na te noemen aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998, aanslagnummer […].
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De naheffingsaanslag is gedagtekend 26 juni 1999 en bedraagt ƒ 12.655. De Inspecteur heeft geen boete opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft op 30 juni 1999 een bezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 27 juli 1999 het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 30 augustus 1999, ingekomen op 31 augustus 1999, in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 augustus 2001 te Arnhem. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [de Inspecteur]. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur een berekening overgelegd.
2. Feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende drijft, in de vorm van een eenmanszaak, sinds oktober 1995 een onderneming onder de handelsnaam [B]. De activiteiten van de onderneming bestonden in de periode waarover de naheffingsaanslag is opgelegd uit de markthandel in dameskleding en tuinkabouters. Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.3. De Inspecteur heeft in januari 1999 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld voor de omzetbelasting en de inkomstenbelasting. Tijdens het boekenonderzoek is, onder meer, geconstateerd dat belanghebbende in 1996 drie keer textiel heeft geleverd aan "[C-grosshandel]" te [Q] Duitsland. Belanghebbende heeft op de leveringen het zogenoemde nultarief toegepast. De onderhavige leveringen zijn achteraf door de boekhouder in de administratie opgenomen.
2.4. Belanghebbende heeft met betrekking tot de in 2.3. bedoelde leveringen geen opgaaf gedaan bij de Belastingdienst/Centrale Eenheid ICT te [R] wegens intracommunautaire leveringen.
2.5. Naar aanleiding van tijdens het boekenonderzoek gemaakte opmerkingen, heeft belanghebbende op 25 mei 1999 alsnog een drietal facturen aan de Inspecteur gezonden, genummerd 1, 2 en 3, en gedateerd 25 april 1996, 28 mei 1996 en 28 juni 1996. De facturen zijn voorzien van de opmerking "kontant" en van een handelsstempel van [C-grosshandel, a-strasse 00, 1234 Q] met handtekening.
2.6. Omdat de Inspecteur de ingezonden facturen niet heeft aangemerkt als boeken en bescheiden waarmee werd aangetoond dat de in 2.3. bedoelde leveringen onderworpen waren aan het nultarief, heeft hij daarover 17,5% ofwel een bedrag van ƒ 11.881 nageheven. Dit bedrag is begrepen in de in 1.1. genoemde naheffingsaanslag.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het in 2.6 vermelde gedeelte van de naheffingsaanslag.
3.2. Belanghebbende is van mening dat zij voldoende heeft aangetoond dat met betrekking tot de onderhavige leveringen het nultarief van toepassing is. De Inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd.
3.3.1. Door belanghebbende:
Zij is zelf op de mondelinge behandeling verschenen omdat haar gemachtigde niet mee wilde komen. Zij heeft in juni het vertoogschrift via haar gemachtigde ontvangen. Zij komt uit Polen en is in 1995 met de handelonderneming begonnen zonder alle regels te kennen. De zaak stond op haar naam, maar haar ex vriend, [D], regelde alles. Hij heeft de drie onderhavige transacties achter haar rug om geregeld. Zij wist niet met wie [D] handelde. Er was met potlood melding van gemaakt in het kasboek; er waren geen facturen van. De drie facturen die achteraf zijn ingezonden zitten thans in haar boekhouding. Van de contant door [D] ontvangen gelden heeft zij niets gezien. [D] heeft achteraf de vervoersverklaringen opgemaakt. Alleen [D] weet wat er precies is gebeurd. Zij heeft geen contact meer met [D].
3.3.2. Namens de Inspecteur:
Er is geen bewijs dat de goederen naar het buitenland zijn vervoerd. De belasting is terecht nageheven. Hij legt een berekening over waaruit blijkt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met ƒ 90 tot ƒ 12.565 indien de onderhavige correctie in stand blijft, en met ƒ 10.484 tot ƒ 2.171 indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld. Een vaste afnemer kun je vertrouwen; met de onderhavige afnemer is slechts drie maal zaken gedaan. Aan de achteraf opgemaakte verklaringen kan geen bewijskracht worden toegekend.
3.4. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag met ƒ 11.881. De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, nader tot vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot ƒ 12.565.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdel b, van de Wet, bedraagt de belasting nihil voor leveringen van goederen en diensten die zijn genoemd in de bij de Wet behorende tabel II, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden. In Tabel II, onderdeel a, onder 6., zijn opgenomen goederen die worden vervoerd naar een andere lid-staat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen. Het eerste lid van artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 bepaalt dat de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil slechts geldt indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt. Dit betekent dat de toepasselijkheid van het nultarief met behulp van boeken en bescheiden overtuigend moet worden aangetoond.
4.2. Hetgeen belanghebbende voor het door haar te leveren bewijs naar voren heeft gebracht heeft naar het oordeel van het Hof onvoldoende bewijskracht. Belanghebbende heeft niet bestreden dat de onderhavige transacties niet in haar kladkasboek waren opgenomen. Zij heeft ter zitting verklaard dat de transacties met potlood in het kasboek waren opgenomen, en dat daar geen facturen van waren. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift vermeld dat tijdens de controle geen bescheiden in de administratie zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de goederen zijn vervoerd naar een andere lid-staat van de EU. De namens belanghebbende bij brief van 25 mei 1999, in verband met het lopende boekenonderzoek, ingezonden facturen met betrekking tot de onderhavige leveringen zijn derhalve achteraf opgemaakt. Belanghebbende heeft bij haar beroepschrift nog een drietal vervoersverklaringen overgelegd met betrekking tot de onderhavige drie leveringen. Zij heeft ter zitting erkend dat deze verklaringen achteraf, door Hoekstra, zijn opgemaakt. Het vorenstaande, gevoegd bij de verklaring van belanghebbende dat alles door Hoekstra is geregeld die haar van deze transacties onkundig heeft gehouden, brengen het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat op de onderhavige leveringen het tarief van nihil van toepassing is.
4.3. Het beroep is slechts gegrond voor zover de uitspraak van de Inspecteur moet worden vernietigd op grond van het nader door hem ingenomen standpunt.
5. Proceskosten
Het Hof berekent de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof heeft moeten maken, met toepassing van het Besluit proceskosten fiscale zaken, op 1 x ƒ 710 x 1 (belang), ofwel ƒ 710 voor aan haar beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te verhogen met een bedrag van ƒ 40 wegens, door het Hof in goede justitie vastgestelde, reis- en verblijfkosten in verband met het bijwonen van de mondelinge behandeling door belanghebbende.
6. Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van ƒ 12.565;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 750 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag moet vergoeden;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door haar betaalde griffierecht van ƒ 85.
Aldus gedaan te Arnhem op 7 november 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
(J.L.M. Egberts) (J.P.M. Kooijmans)
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 november 2001
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.