Home

Gerechtshof Arnhem, 20-11-2001, AD8013, 01-01484

Gerechtshof Arnhem, 20-11-2001, AD8013, 01-01484

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 november 2001
Datum publicatie
10 januari 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD8013
Zaaknummer
01-01484

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/01484

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : het Hoofd afdeling financiën van de gemeente Buren

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking

(beschikkingsnummer : […])

tijdvak : 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004

mondelinge behandeling : op 20 november 2001 te […]

waarbij verschenen : belanghebbende en [de Ambtenaar]

gronden:

1. De onderhavige WOZ-beschikking is gedagtekend 28 februari 2001. De bezwaartermijn van zes weken eindigde derhalve met 11 april 2001.

2. Op 16 maart 2001, derhalve binnen de termijn van zes weken, heeft belanghebbende tegen deze WOZ-beschikking een zogenoemd pro forma bezwaarschrift ingediend.

3. Bij brief van 20 maart 2001 heeft de Ambtenaar belanghebbende de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd. Voorts heeft de Ambtenaar daarin belanghebbende in de gelegenheid gesteld vóór 11 april 2001 de gronden van het bezwaar aan te vullen. Hierbij is belanghebbende erop gewezen dat, indien de motivering van het bezwaarschrift niet vóór die datum zou zijn ontvangen door de Ambtenaar, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.

4. De gronden van het bezwaar zijn door belanghebbende op 17 april 2001 ingediend.

5. Bij uitspraak van 1 mei 2001 heeft de Ambtenaar het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

6. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten.

7. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, kan de Ambtenaar een bezwaar niet-ontvankelijk verklaren, mits de indiener van het bezwaarschrift de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn (artikel 6:6 Awb).

8. De Ambtenaar heeft met zijn brief van 20 maart 2001 in beginsel voldaan aan de in voormeld artikel 6:6 opgenomen voorwaarde om belanghebbende niet-ontvankelijk te kunnen verklaren in zijn bezwaar, nu hij daarin een termijn van drie weken heeft gegeven om het verzuim te herstellen. Anders dan de Ambtenaar in de genoemde brief heeft vermeld bevat artikel 6:6 Awb echter niet het (imperatieve) voorschrift een bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren indien niet binnen de begunstigingstermijn wordt voldaan aan de geboden mogelijkheid een verzuim te herstellen. Evenmin is, anders dan de Ambtenaar kennelijk meent gelet op de inhoud van het verweerschrift, op het herstel van het verzuim artikel 6:9 Awb van toepassing.

9. Op grond van artikel 6:6 Awb kan, voor zover hier van belang, een bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu de Ambtenaar in dezen optreedt als bestuursorgaan dient hij, bij het gebruik maken van zijn bevoegdheden, de voorschriften van de Awb in acht te nemen. Voor een geval als het onderhavige is met name artikel 3:4 Awb van belang. Dit artikel houdt in (eerste lid) dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen afweegt voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit, en voorts (tweede lid) dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. De Ambtenaar heeft ter zitting verklaard, kort gezegd, dat de gehanteerde werkwijze is gebaseerd op een ter zake gevoerd beleid met als doel de voortgang bij de behandeling van de bezwaarschriften te waarborgen.

11. Tegenover het door de Ambtenaar aangevoerde belang staat het belang dat belanghebbende heeft bij een positief antwoord op de vraag of hij aan zijn verplichting tot herstel van het verzuim heeft voldaan. Het Hof is van oordeel dat dit belang van belanghebbende zwaarwegend is omdat de consequentie van een negatief antwoord op die vraag immers is dat het besluit inhoudelijk niet meer aan het oordeel van een rechter kan worden voorgelegd.

12. Het staat vast dat de Ambtenaar eerst bij de bevestiging van de ontvangst van het bezwaarschrift van belanghebbende, hem een taxatieverslag van zijn woning aan de [a-weg 1 te Z] (hierna: de woning) heeft toegezonden. De Ambtenaar heeft, na ommekomst van de begunstigingstermijn, belanghebbende niet herinnerd aan het vormverzuim en de geboden mogelijkheid tot herstel ervan, hetgeen, naar het oordeel van het Hof, een redelijk handelend bestuursorgaan wel zou moeten doen, temeer gelet op de nieuwe gegevens die door de Ambtenaar waren verstrekt en de niet al te lange begunstigingstermijn van drie weken. Het verzuim is door belanghebbende hersteld op 17 april 2001, slechts zes dagen na het verstrijken van de door de Ambtenaar geboden termijn. Onduidelijk is gebleven waardoor de stukken de Ambtenaar pas op die dag hebben bereikt terwijl belanghebbende heeft verklaard die stukken reeds op 6 april 2001 te hebben verzonden. Gelet op de vergaande consequenties die het door de Ambtenaar gevoerde beleid met zich brachten had de Ambtenaar op zijn minst een onderzoek moeten doen naar het, al dan niet vermeende, vertraagde herstel van het verzuim.

13. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de Ambtenaar bij een afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen om belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar. De regel van artikel 6:6 Awb noch de aard van de bevoegdheid van de Ambtenaar staat daaraan in de weg. Dat besluit moet derhalve wegens strijdigheid met artikel 3:4 van de Awb worden vernietigd.

14. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld de onderhavige woning niet ver vóór de peildatum 1 januari 1999 (te weten in september 1998) te hebben gekocht voor ƒ 482.500,--.

15. In het licht hiervan maakt de Ambtenaar, die met betrekking tot de waarde uitdrukkelijk geen verweer heeft gevoerd, niet aannemelijk dat de waarde van het pand op de peildatum ƒ 701.000,-- heeft belopen.

16. Het beroep is gegrond.

proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling. Het Hof stelt deze kosten in goede justitie vast op ƒ 150,-- voor reis-, verblijf- en verletkosten.

beslissing:

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak;

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;

- vermindert de vastgestelde waarde tot ƒ 482.500,--;

- gelast de Ambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het door deze gestorte griffierecht van ƒ 60,--, en

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 150,--, en wijst aan de gemeente Buren als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2001 te […] door mr Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(R. den Ouden) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 december 2001

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.