Home

Gerechtshof Arnhem, 06-12-2001, AD8111, 99-03597

Gerechtshof Arnhem, 06-12-2001, AD8111, 99-03597

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 december 2001
Datum publicatie
14 januari 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD8111
Zaaknummer
99-03597

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/03597

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren [P], op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. In afwijking van de door belanghebbende gedane aangifte heeft de Inspecteur het belastbare inkomen van belanghebbende vastgesteld op ƒ 76.406. Het aanslagbiljet is gedagtekend 29 juli 1999.

1.2. Belanghebbende heeft bij brief van zijn gemachtigde van 1 september 1999, binnengekomen op 2 september 1999, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De Inspecteur is bij uitspraak van 3 december 1999 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen, en heeft het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 67.181.

1.3. Belanghebbende is bij brief van 13 december 1999, binnengekomen op 13 december 1999, van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. Hoewel belanghebbende in de uitnodiging van 26 september 2001 voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak is gewezen op het bepaalde in artikel 8:58, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft hij op 26 oktober 2001 per fax een aantal stukken aan het Hof gezonden. Het Hof zal daarop, gelet op het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, geen acht slaan, behoudens wat betreft de nader te noemen inventarislijst.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 oktober 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [de Inspecteur]. Belanghebbende wordt geacht, zonder bezwaar van de wederpartij, ter zitting een inventarislijst overgelegd te hebben die hij vooraf reeds per fax had ingezonden. Hij heeft een fotokopie daarvan aan de Inspecteur overhandigd.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Belanghebbende is geboren op 10 november 1939 en ongehuwd. Hij ontving in 1997 een viertal (sociale) verzekeringsuitkeringen tot een totaalbedrag van bruto ƒ 90.277. Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar geen inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking.

2.3. Belanghebbende heeft in 1997 een LapTop computer aangeschaft met randapparatuur voor een totaalbedrag van ƒ 7.040. Hij berekent in zijn aangifte de afschrijving in het onderhavige jaar, rekening houdend met een restwaarde van ƒ 640, op ƒ 2.133. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag geen kosten in verband met de computer als beroepskosten geaccepteerd. Aan overige kosten heeft hij, na correcties op een aantal onderdelen die niet in geschil zijn, een bedrag van ƒ 2.322 in mindering op de inkomsten uit arbeid toegelaten.

2.4. Belanghebbende was in het bezit van een tweede woning te [Q] (hierna: het pand), die hij in het verleden gemeubileerd verhuurde. Deze woning is in december 1996 verkocht voor een bedrag van ƒ 720.000. In de verkoopprijs is een bedrag begrepen van ƒ 25.000 wegens overname van roerende zaken. Het pand werd geleverd op 1 april 1997.

2.5. Belanghebbende heeft de niet-meeverkochte inboedel uit het pand, in afwachting van zijn verhuizing naar de Verenigde Staten, opgeslagen te [R]. De verzekerde waarde van de opgeslagen zaken bedroeg vanaf 25 maart 1997 ƒ 70.000.

2.6. Belanghebbende berekende in zijn aangifte de inkomsten uit de in 2.4. bedoelde woning op negatief ƒ 65.192. Tot de aftrekbare kosten rekende hij, onder meer, een bedrag van ƒ 3.150 aan onderhoudskosten van een twee- en een driezitsbank, ƒ 3.450 afschrijving op het pand en ƒ 42.000 afschrijving op de inboedel. De Inspecteur heeft deze kosten, en een bedrag van ƒ 2.529 aan juridische kosten in verband met de verkoop van het pand, niet geaccepteerd.

2.7. De Inspecteur stelde het belastbare inkomen bij aanslagregeling als volgt vast:

Volgens aangifte ƒ 13.866

Beroepskosten: volgens aangifte ƒ 5.892

na correctie ƒ 2.322

Correctie beroepskosten ƒ 3.570

Minder kosten van verhuur ƒ 51.129

Aankoopkosten effecten niet aftrekbaar ƒ 7.841

Vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 76.406

2.8. Bij uitspraak op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur alsnog de onderhoudskosten van de twee- en de driezitsbank geaccepteerd. Voorts stond hij alsnog een afschrijving op de inboedel toe van 3/12 x ƒ 10.500 (de in voorgaande jaren toegestane jaarlijkse afschrijving op de inboedel) ofwel ƒ 2.625, en, op grond van in het verleden gewekt vertrouwen, een afschrijving op het pand van ƒ 460.000 x 3% x 3/12, ofwel ƒ 3.450. Het belastbare inkomen werd als volgt nader vastgesteld:

Volgens aanslag ƒ 76.406

Onderhoudskosten ƒ 3.150

Afschrijvingskosten ƒ 6.075

ƒ 9.225

ƒ 67.181

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil:

a. of de kosten van de computer zijn aan te merken als sollicitatiekosten;

b. de omvang van de afschrijving op de inboedel van het pand.

3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij de computer moest aanschaffen in verband met zijn verplichting tot solliciteren. Via Internet zocht hij naar vacatures, met name in de Verenigde Staten. Ook voor het sturen van sollicitatiebrieven heeft hij een computer nodig. Sollicitatiebrieven die niet per e-mail worden verzonden, worden daar nauwelijks serieus genomen. Hij berekent de aftrekbare kosten met betrekking tot de computer in zijn beroepschrift nader op ƒ 1.760. Belanghebbende meent voorts dat hij niet gebonden is aan het toekennen van een waarde van ƒ 25.000 aan de meeverkochte inboedelgoederen omdat dat bedrag niet op de werkelijkheid is gebaseerd en enkel, buiten zijn wil en medeweten, tot stand is gekomen door overleg tussen de makelaar en de koper. Maar zelfs als wel met dat bedrag van ƒ 25.000 rekening wordt gehouden heeft hij recht op een (extra) afschrijving van ƒ 17.000.

3.3. De Inspecteur verdedigt in zijn verweerschrift dat met betrekking tot de computer niet is aangetoond dat die louter voor sollicitaties wordt gebruikt. De computer wordt in ruime mate ook voor privé gebruikt. Met betrekking tot de afschrijving op de inboedel is hij van mening dat in het onderhavige jaar geen plaats is voor afschrijving. Uit de inventarislijst blijkt dat zich daaronder ook zaken bevinden die als onroerend moeten worden beschouwd en derhalve, als onderdeel van het pand, zijn verkocht en in de ontvangen koopsom hun tegenwaarde vinden. Met de gemachtigde is hij van mening dat de aanschafwaarde van de meeverhuurde inboedel gesteld kan worden op ƒ 63.000. Nu in het verleden over de jaren 1993 tot en met 1996 reeds (4 x ƒ 10.500 ofwel) ƒ 42.000 op de inboedel is afgeschreven, en bij de verkoop ƒ 25.000 is ontvangen voor meeverkochte roerende zaken is ten onrechte bij de uitspraak rekening gehouden met een bedrag aan afschrijving. De aanslag is eerder te laag dan te hoog vastgesteld.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd:

3.4.1. Door belanghebbende

Hij zou de computer niet gekocht hebben als hij geen sollicitatieplicht had gehad. Zonder computer had hij geen mogelijkheid om te solliciteren. Hij verzoekt van de cijfers uit te gaan die zijn gemachtigde [A] in de bezwaarfase heeft verstrekt. Hij erkent dat de computer ook privé is gebruikt. Hij heeft een deel van de inventaris uit het pand gehaald en elders opgeslagen. Een deel zit in het huis vast. Hij heeft geen inventaris verkocht aan de koper. In verband met het bedrag van ƒ 25.000 is de verkoopakte door hem niet ondertekend. De akte van levering is door hem wel ondertekend. Een deel van de inventaris is achtergebleven zoals overtollige inventaris, stoffering, sauna en keukenapparatuur. Hij kon de achtergebleven zaken niet gebruiken. De waardeterugval in 1997 mag hij ten laste van zijn inkomen brengen. De inspecteur van de Belastingdienst te [S] heeft alles onderzocht en toen was alles akkoord. De Inspecteur uit [P] heeft een andere werkwijze. Hij vraagt zich af of dat zomaar kan. Alleen de afschrijving op de computer en op de inventaris zijn nog in geschil.

3.4.2. Namens de Inspecteur

Hij stemt er alsnog mee in dat een gedeelte van de kosten van de computer als aftrekbare sollicitatiekosten wordt aangemerkt. In verband met het privé gebruik schat hij het aftrekbare bedrag maximaal op 30% van het aan het onderhavige jaar toe te rekenen deel van de kosten, ofwel maximaal ƒ 500 à ƒ 600. Met de Inspecteur te [S] is een afspraak gemaakt over het jaarlijkse bedrag aan afschrijving op de inboedel. Er is reeds ƒ 42.000 afgeschreven. Nu gaat het er om welke waarde moet worden toegekend aan de inboedel en of daarop verlies is geleden. Uit de brief van [A] van 18 november 1999 blijkt dat de aanschafwaarde ƒ 63.000 was. Ultimo 1996 was de restwaarde van ƒ 21.000 al bereikt. Er is eigenlijk helemaal geen ruimte voor afschrijving.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op belanghebbende, die stelt dat alle computerkosten tot de aftrekbare sollicitatiekosten kunnen worden gerekend, rust de last zulks aannemelijk te maken. Hij stelt die kosten in zijn beroepschrift op ƒ 1.760 en ter zitting nader op het in de bijlage bij de aangifte berekende bedrag van ƒ 2.133.

4.2. Belanghebbende heeft met behulp van de computer onderzoek gedaan naar vacatures in onder meer de Verenigde Staten. Hij heeft bij zijn sollicitaties de computer ook gebruikt. Hij heeft echter erkend dat hij de computer ook voor privé-aangelegenheden gebruikt. Belanghebbende maakt naar het oordeel van het Hof met al hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk dat het aandeel in de kosten van de computer in verband met zijn sollicitaties meer heeft bedragen dan het door de Inspecteur nader als acceptabel genoemde bedrag van maximaal ƒ 600.

4.3. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat het pand tot de datum van levering (1 april 1997) voor belanghebbende een bron van inkomen vormde.

4.4. Op grond van artikel 35, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, behoren tot de aftrekbare kosten de op de inkomsten drukkende afschrijvingen op zaken. De afschrijving dient te worden gesteld op het gedeelte van de aanschaffingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend. Voor de bepaling van de hoogte van de afschrijvingen moet worden uitgegaan van de historische aanschaffingskosten. Tot de afschrijving kan worden gerekend het verschil tussen de aanschafwaarde van de voor de verhuur bestemde zaken verminderd met de reeds toegepaste normale jaarlijkse afschrijvingen enerzijds, en de lagere waarde van die zaken bij verkoop of bij de beëindiging van het bronkarakter van die zaken anderzijds.

4.5. Belanghebbende heeft onbestreden gesteld dat hij met de inspecteur van de Belastingdienst te [S] was overeengekomen dat de jaarlijkse afschrijving op de inboedel van het verhuurde pand ƒ 10.500 bedroeg. In beginsel is ook de thans competente Inspecteur aan deze afspraak gehouden. De Inspecteur heeft bij het doen van de bestreden uitspraak ook een, naar tijdsgelang berekend, gedeelte in mindering toegelaten. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de afspraak tussen hem en de inspecteur te [S] ook de situatie behelsde die zou ontstaan bij verkoop van het pand of indien het pand (inclusief de inboedel) anderszins het karakter van bron van inkomen zou verliezen.

4.6. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende, op wie in dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk dat, buiten de normale jaarlijkse afschrijving, in 1997 sprake is geweest van een verlies op inboedelgoederen die voor de verhuur bestemd zijn geweest dat bij de bepaling van zijn inkomsten uit vermogen in aanmerking moet worden genomen. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de meeverhuurde inboedel kennelijk, gelet op de brief van zijn gemachtigde van 18 november 1999, een aanschafwaarde had van ƒ 63.000, dat op de inboedel ten laste van de inkomsten in het verleden reeds een bedrag van ƒ 42.000 was afgeschreven, dat het in [R] opgeslagen gedeelte van de inboedel kennelijk in 1997 een verzekerde (nieuw)waarde had van ƒ 70.000 en dat de achtergebleven inboedel bij verkoop een bedrag van ƒ 25.000 heeft opgebracht. Aan dit laatste doet niet af dat belanghebbende stelt nimmer akkoord te zijn gegaan met het toerekenen van een deel van de verkoopopbrengst aan de inboedel. Aangenomen moet worden dat de notarieel verleden akte, die ook door belanghebbende is ondertekend, de overeenkomst van partijen weergeeft. Het toekennen van een waarde van ƒ 25.000 aan de meeverkochte, althans achtergebleven, inboedel acht het Hof, gelet op de door belanghebbende overgelegde inventarislijst (door belanghebbende gemerkt met de woorden "inventories left behind"), ook niet zo onwaarschijnlijk dat daaraan voorbij moet worden gegaan.

4.7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond is. Op grond van het in 4.2. overwogene moet het belastbare inkomen worden verminderd met ƒ 600. De Inspecteur heeft op andere grond weliswaar verdedigd dat de aanslag eerder te laag is dan te hoog (zie 3.3.), doch het Hof is van oordeel dat de Inspecteur terecht een afschrijving naar tijdsgelang op de inboedel heeft toegestaan bij het doen van de thans bestreden uitspraak (zie 4.3. en 4.5.). Van een zogenoemde interne compensatie kan derhalve geen sprake zijn. Het belastbare inkomen na bezwaar (zie 1.2.) moet worden verminderd met ƒ 600 tot ƒ 66.581.

5. Proceskosten

Belanghebbende heeft, hoewel hij daarop in de uitnodiging voor de zitting is gewezen, geen proceskosten opgegeven die voor vergoeding in aanmerking komen. Hij heeft in zijn beroepschrift wel gewezen op dure adviezen van accountants doch van, in de beroepsfase, door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand is het Hof niet gebleken. Het Hof vindt geen termen aanwezig om, met toepassing van de artikelen 8:73 en 8:75 van de Awb, de Inspecteur te veroordelen in de kosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;

- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.581;

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door hem betaalde griffierecht van ƒ 60.

Aldus gedaan te Arnhem op 6 december 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. M.C. van Well als griffier.

(M.C. van Well) (J.P.M. Kooijmans)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 december 2001

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.