Home

Gerechtshof Arnhem, 11-12-2001, AD8112, 00-00313

Gerechtshof Arnhem, 11-12-2001, AD8112, 00-00313

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 december 2001
Datum publicatie
14 januari 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD8112
Zaaknummer
00-00313

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/00313

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren [P], op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, aanslagnummer [0.H76] (hierna: de aanslag).

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is, in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 73.397. Het aanslagbiljet is gedagtekend 10 mei 1999.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt, welk bezwaarschrift de Inspecteur heeft ontvangen op 21 juni 1999. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 24 januari 2000, gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het beroepschrift is op 22 februari 2000 door het Hof ontvangen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 oktober 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [zijn gemachtigde], alsmede [de Inspecteur].

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Belanghebbende is gehuwd met [X-Y] en heeft samen met zijn echtgenote twee kinderen. De kinderen zijn geboren in respectievelijk 1989 en 1994.

2.3. De echtgenote van belanghebbende lijdt aan de ziekte Multiple Sclerose, als gevolg waarvan zij de twee kinderen niet zelf kan opvangen.

2.4. Alhoewel het ook mogelijk zou zijn geweest de kinderen met behulp van de gezinszorg thuis op te vangen, hebben belanghebbende en zijn echtgenote daarvoor bewust niet gekozen. Gekozen is voor professionele kinderopvang buitenshuis. Belanghebbende heeft in 1997 een bedrag van ƒ 6.036 betaald aan de Stichting A] voor dagopvang van het zoontje [AX], geboren in 1994.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de uitgaven voor kinderopvang die belanghebbende heeft gedaan, aangemerkt kunnen worden als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit in de zin van artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, juncto het derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

3.2. Belanghebbende is van mening dat sprake is van op hem drukkende uitgaven die worden veroorzaakt door, en in direct verband staan met, de ziekte van zijn echtgenote. Hij had ook een beroep op gezinszorg of extra gezinshulp kunnen doen. De kosten daarvan zouden wel als ziektekosten aftrekbaar zijn geweest. De kosten zijn nu lager. Hij wordt afgestraft omdat gekozen is voor een oplossing ter besparing van kosten voor de maatschappij.

De Inspecteur is van mening dat de kosten van kinderopvang niet tot de uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit kunnen worden gerekend.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Namens belanghebbende is daaraan ter zitting nog het volgende toegevoegd:

De echtgenote van belanghebbende heeft in verband met haar ziekte een aantal uren per dag rust nodig. Dit is ook de reden dat gekozen is voor opvang buitenshuis en niet voor gezinshulp. Het gebruik van de term kinderopvang is in dit verband eigenlijk niet juist, aangezien het motief om de kinderen buitenshuis op te laten vangen de ziekte van de echtgenote van belanghebbende is. In dit geval kan beter gesproken worden van thuiszorg buitenshuis.

Niet bepleit wordt dat de door belanghebbende gemaakte kosten als uitgaven ter zake van kinderopvang aangemerkt zouden moeten worden.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 67.361. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 46, derde lid, van de Wet geeft in de onderdelen a tot en met e een limitatieve opsomming van wat onder uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit moet worden verstaan. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat de wetgever met deze limitatieve opsomming de uitgaven die als (aftrekbare) buitengewone lasten kunnen worden aangemerkt, heeft willen beperken.

4.2. De uitgaven die belanghebbende heeft gedaan kunnen niet onder de hiervoor bedoelde limitatieve opsomming worden gebracht. Met name kunnen de uitgaven voor kinderopvang door een op dat gebied werkzame instelling niet als (extra) gezinshulp worden aangemerkt. Dit wordt niet anders indien, zoals in het onderhavige geval, de kinderopvang zijn oorzaak vindt in de ziekte van de echtgenote van belanghebbende. Evenmin wordt dit anders doordat belanghebbende, door de onderhavige uitgaven te doen, uitgaven voor gezinszorg heeft voorkomen, die (mogelijk) wel als uitgaven voor extra gezinshulp zouden kunnen worden aangemerkt en uit dien hoofde tot de buitengewone lasten zouden zijn te rekenen.

5. Proceskosten

Het Hof vindt geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep.

Aldus gedaan te Arnhem op 11 december 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier.

(M.C.G.J. van Well) (J.P.M. Kooijmans)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 december 2001

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.